ECLI:NL:RBDHA:2014:80

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_5484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over indicatiebesluit AWBZ en zorgbehoefte van eiseres met longaandoening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2014 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw met een longaandoening, en de raad van bestuur van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een indicatiebesluit dat haar zorg voor persoonlijke verzorging in klasse 3 toekende voor de periode van 15 januari 2013 tot en met 14 januari 2028. Na een herbeoordeling door het CIZ werd dit besluit gewijzigd, waarbij eiseres voor een kortere periode in klasse 3 en daarna in klasse 2 werd geïndiceerd. Eiseres was van mening dat zij recht had op meer uren zorg en dat de motivering van het CIZ ondeugdelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het CIZ zich op een zorgvuldige wijze een beeld heeft gevormd van de medische situatie van eiseres, maar dat de vertaling van het medisch advies naar de benodigde zorg niet correct was. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de benodigde zorg onjuist was en dat eiseres in aanmerking kwam voor 3 uur en 44 minuten zorg in plaats van 3 uur en 26 minuten. De rechtbank concludeerde dat de indicatieklasse niet veranderde, maar dat de motivering van het CIZ niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en verweerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken een aanvullende motivering te geven of een wijzigingsbesluit te nemen. De rechtbank heeft benadrukt dat de gestelde termijn fataal is en dat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden in afwachting van de uitkomst van de bestuurlijke lus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/5484
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.A.C. van Kempen),
en

de raad van bestuur van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een indicatiebesluit in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) afgegeven. Daarbij is voor eiseres voor de periode van 15 januari 2013 tot en met 14 januari 2028 persoonlijke verzorging (klasse 3) geïndiceerd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 28 mei 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is door verweerder een nieuwe indicatie afgegeven ten behoeve van eiseres. Eiseres is voor de periode van 15 januari 2013 tot en met 3 juni 2013 geïndiceerd voor de functie persoonlijke verzorging, klasse 3, en voor de periode van 4 juni 2013 tot en met 14 januari 2028 geïndiceerd voor de functie persoonlijke verzorging, klasse 2. Ook is zij aangewezen op de functie verpleging, klasse 1 over de periode 12 maart 2013 tot 11 juni 2013.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013.
Eiseres is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en dochter en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn mr. L.M.R. Kater.

Overwegingen

1.1 Eiseres, geboren op [datum] 1954, kampt met een longaandoening (pulmonale hypertensie) waardoor zij kortademig is. Tevens lijdt zij onder andere aan diabetes mellitus en osteoporose. Vanwege deze aandoeningen heeft zij op 20 december 2012 een aanvraag voor zorg vanuit de AWBZ ingediend.
1.2 Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag toegekend, in die zin dat eiseres is geïndiceerd voor AWBZ-zorg persoonlijke verzorging, klasse 3, over de periode 15 januari 2013 tot en met 14 januari 2028.
1.3 Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt omdat zij van mening is dat zij recht heeft op meer uren AWBZ-zorg.
1.4 De medisch adviseur van verweerder, H.M. Laane, verder: de medisch adviseur, heeft op 3 april 2013 een medisch advies uitgebracht over de situatie van eiseres. De medisch adviseur heeft blijkens zijn rapport informatie ingewonnen bij de behandelend longarts van eiseres en haar huisarts en deze informatie vervolgens bij zijn oordeelsvorming betrokken. Tevens heeft hij dossieronderzoek verricht. Op basis van deze onderzoekshandelingen is hij tot de conclusie gekomen dat bij eiseres sprake is van de grondslag somatiek. Zij kampt met een ernstige longaandoening waarvoor zij 24 uur per dag extra zuurstof toegediend dient te krijgen. Ook heeft de medisch adviseur gerapporteerd dat eiseres kampt met forse beperkingen op het gebied van bewegen/verplaatsen en dat haar beperkingen op het gebied van persoonlijke verzorging matig zijn te achten. Tevens acht de medisch adviseur de beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid gemiddeld licht van aard en die op het gebied van het maatschappelijk leven matig. De medisch adviseur acht eiseres bij gebruik van hulpmiddelen, bijvoorbeeld een douchestoel, in staat ADL handelingen zelf uit te voeren, waaronder zelfstandig wassen. Hij tekent daarbij aan dat geen sprake is van volledige overname van de ADL, maar wel is hij van oordeel dat enige hulp en toezicht nodig is vanwege met name de inspanningsbenauwdheid.
1.5 Verweerder heeft vervolgens de conceptbeslissing op bezwaar opgesteld, waarbij is voorgesteld het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren, het primaire besluit in trekken en een indicatie voor AWBZ-zorg toe te kennen (persoonlijke verzorging, klasse 3 voor de duur van zes weken na de beslissing op bezwaar, persoonlijke verzorging, klasse 2 over de periode na zes weken na de beslissing op bezwaar voor de duur van 15 jaar en de functie verpleging, klasse 1 over de periode 12 maart 2013 tot 11 juni 2013). Dit conceptbesluit is overeenkomstig artikel 58 van de AWBZ voorgelegd aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) nader advies. Het CVZ heeft bij brief van 15 april 2013 aangegeven dat gezien de aard van het geschil hij geen advies uitbrengt.
2.
Verweerder heeft nadien het bestreden besluit genomen.
3.
Eiseres kan zich niet verenigen met dit besluit. Zij voert aan dat het voor haar onduidelijk is waarom het aantal uren zorg is verlaagd. Met het huidige aantal uren kan zij vanwege haar gezondheid niet rondkomen. Niet duidelijk is volgens eiseres waarom zij eerder aanspraak kon maken op de functie persoonlijke verzorging klasse 3 en waarom zij thans in aanmerking is gebracht voor de functie persoonlijke verzorging klasse 2. Eiseres stelt dat zij aanspraak kan maken op meer uren verzorging per week. Zij wijst erop dat verweerder zelf heeft beaamd dat eiseres en haar partner het aan- en afkoppelen van de zuurstof niet zelfstandig kunnen uitvoeren. Omdat uit medisch onderzoek naar voren zou zijn gekomen dat eiseres wel in staat is enige handelingen zelf uit te voeren, krijgt zij geen hulp geïndiceerd voor het aan- en afkoppelen van de zuurstof. Het een valt volgens eiseres niet met het ander te rijmen en zij stelt dan ook dat wel degelijk tijd dient te worden geïndiceerd voor het aan- en afkoppelen van de zuurstof. Eiseres stelt voorts dat door verweerder is aangegeven dat enige hulp en toezicht nodig is vanwege vooral haar inspanningsbenauwdheid. Omdat ook is vermeld dat zij een en ander zelf zou moeten kunnen uitvoeren, wordt volgens haar door verweerder enkel gedeeltelijk wassen en aan- en uitkleden geïndiceerd. Dit wekt bij eiseres de indruk dat zij ook maar gedeeltelijk hulp en toezicht zal ontvangen. Zij wijst erop dat bij de inspanningsbenauwdheid toezicht ook nodig is gedurende de momenten dat zij bepaalde handelingen zelfstandig zou kunnen uitvoeren. Zij stelt dan ook dat haar niet alleen tijd dient te worden toegekend voor gedeeltelijk wassen en aan- en uitkleden, maar de volledige tijd die hiervoor staat. Tenslotte heeft eiseres gesteld dat de berekening van de normtijden per week gelet op de huidige indicatie meebrengt dat zij in aanmerking komt voor 3 uur en 44 minuten zorg in plaats van 3 uur en 26 minuten en dat, wanneer het aantal uren wordt verhoogd gelet op wat zij heeft aangevoerd, zij wederom voor de functie persoonlijke verzorging, klasse 3 in aanmerking moet worden gebracht.
4.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op voldoende zorgvuldige wijze een beeld heeft gevormd van de medische situatie van eiseres. Verweerder heeft zich ter zake van zijn indicatie mogen baseren op het advies van de medisch adviseur, aangezien diens onderzoek voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Het geschil ziet inhoudelijk vooral op de vraag of verweerder dit medisch advies vervolgens correct heeft vertaald naar de noodzakelijke hoeveelheid zorg voor eiseres.
4.2
De beroepsgrond van eiseres inzake het niet zelf kunnen aan- en afkoppelen van de zuurstof treft geen doel. Verweerder heeft in zijn verweerschrift opgemerkt dat het aan- en afkoppelen van zuurstof valt onder de AWBZ-functie verpleging en dat deze functie in dit verband alleen dan wordt toegekend wanneer de verantwoordelijkheid voor het aan- en afkoppelen van de zuurstof valt onder de huisarts. In het geval van eiseres heeft zij zuurstof voorgeschreven gekregen van haar longarts, zodat het onder diens verantwoordelijkheid valt en daarmee onder de zorgverzekering als voorliggende voorziening. De juistheid van de in het bestreden besluit gegeven motivering is daarmee niet langer van belang voor de uitkomst van het geschil. Voor zover deze motivering onjuist is passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb.
4.3.
In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat de in het bestreden besluit neergelegde berekening van de voor eiseres benodigde hoeveelheid zorg onjuist is en inderdaad, zoals door eiseres gesteld, 3 uur en 44 minuten moet zijn. Verweerder heeft ook terecht opgemerkt dat daardoor de indicatieklasse niet verandert. Dat betekent dat bepalend is voor de vraag of eiseres een indicatie in klasse 3 moet krijgen, of verweerder terecht niet de volledige normtijden heeft toegekend.
4.4.
Voor zover verweerder een aftrek heeft toegepast vanwege het gedeeltelijk samenvallen van de zorgmomenten is dat terecht gebeurd. Verweerder heeft verder 21 maal een aftrek van 3,5 minuten toegepast omdat uit het advies van de medisch adviseur volgt dat eiseres de bewuste handelingen, wassen, aankleden en uitkleden, weliswaar zelf kan verrichten, met hulpmiddelen, maar er wel professioneel toezicht bij nodig heeft. Zonder deze aftrek komt eiseres wel in aanmerking voor een indicatie in klasse 3. De in het verweerschrift genoemde aftrek van 6 maal 1,5 minuten voor nagelverzorging maakt dat niet anders.
4.5
De rechtbank kan verweerder niet volgen in de conclusie die hij uit dit advies heeft getrokken. Uit dit advies blijkt niet dat het door de medisch adviseur noodzakelijk geachte toezicht slechts noodzakelijk is gedurende een gedeelte van de tijd die gemoeid is met de betrokken ADL-handelingen. Integendeel lijkt uit de redengeving voor de noodzaak van professioneel toezicht tijdens het uitvoeren door eiseres van deze handelingen juist te volgen dat dit toezicht er van begin tot eind moet zijn. De rechtbank vermag ook niet in te zien hoe noodzakelijk toezicht slechts gedurende een gedeelte van die tijd kan plaatsvinden en hoe bepaald kan worden gedurende welk deel van die tijd wel respectievelijk geen toezicht plaatsvindt. Evenmin is gemotiveerd hoe bij het gedeeltelijk ontbreken van toezicht het risico kan worden ondervangen wanneer er toch iets mis gaat als gevolg van de inspanningsbenauwdheid die het gevolg is van de aandoening van eiseres.
5.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal bij de einduitspraak worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6.
De rechtbank ziet aanleiding tot toepassing van artikel 8:51a Awb (bestuurlijke lus). Verweerder krijgt gelegenheid binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ofwel een aanvullende motivering voor de gestelde indicatie bij brief in geding te brengen, die indien houdbaar in rechte tot een instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit kan leiden, ofwel de indicatie van eiseres aan te passen bij wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19 Awb waarbij aan de inhoud van het beroep tegemoetgekomen wordt.
7.
De rechtbank wijst erop dat de gestelde termijn volgens vaste rechtspraak fataal is. Indien verweerder meent meer tijd nodig te hebben voor de onder punt 6 bedoelde beslissing, dient hij voor ommekomst van deze termijn gemotiveerd aan de rechtbank om verlenging te verzoeken.
8.
In afwachting van de uitkomst van de bestuurlijke lus houdt de rechtbank alle verdere beslissingen aan.
9.
De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank:
Geeft verweerder tot vier weken na de verzending van deze tussenuitspraak gelegenheid het in overweging 4.5 geconstateerde gebrek te herstellen op de in overweging 6 aangegeven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Tieleman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.