ECLI:NL:RBDHA:2014:7980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
09-827021-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van wetenschap over de aard van de opgeslagen stoffen

In de zaak van de verdachte, geboren op [geboortedag] 1962, heeft de rechtbank Den Haag op 20 juni 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 300 kilogram lidocaïne, 325 kilogram benzocaïne, 100 kilogram mannitol en 250 kilogram inositol in een opslagruimte in Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van dertig maanden, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist of had moeten vermoeden dat deze stoffen als versnijdingsmiddelen voor verdovende middelen werden gebruikt.

Tijdens de zitting op 6 juni 2014 verklaarde de verdachte dat hij de stoffen had opgeslagen voor een onbekende man, die hem had verzekerd dat het niet illegaal was. De rechtbank concludeerde dat het geen feit van algemene bekendheid is dat de genoemde stoffen als versnijdingsmiddelen worden gebruikt. Er was geen bewijs dat de verdachte zich ook met drugshandel bezighield, aangezien er geen verdovende middelen in zijn opslagruimte of woning zijn aangetroffen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, waaronder voertuigen en mobiele telefoons. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, met mr. J.M.C. Louwinger-Rijk als voorzitter, en mrs. Chr.A.J.F.M. Hensen en J.J. Peters als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. B. Schaafsma.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/827021-14
Datum uitspraak: 20 juni 2014

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1962,
adres:[adres].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juni 2014.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.J. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

De tenlastelegging.Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot
en met 26 februari 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van
artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen
- 300 kg lidocaïne en/of
- 325 kg benzocaïne en/of
- 100 kg mannitol en/of
- 250 kg inositol
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet

Vrijspraak.

In een door verdachte gehuurde opslagruimte van Citybox Rotterdam werden een aantal tonnen en dozen aangetroffen met daarin in totaal 300 kilogram lidocaïne, 325 kilogram benzocaïne, 100 kilogram mannitol en 250 kilogram inositol. Verdachte heeft verklaard dat hij is deze spullen heeft opgeslagen voor een onbekende man (hierna: NN), dat hij de spullen voor deze man heeft opgehaald bij een bedrijf in Rotterdam en dat deze man hem heeft verzekerd dat het niet illegaal was. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op enig moment, ongeveer drie a vier maanden voor zijn aanhouding, wel door kreeg dat het niet helemaal legaal was, maar dat hij niet wist waarvoor de spullen bedoeld waren. Anders dan door de officier van justitie gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het geen feit van algemene bekendheid is dat voornoemde stoffen worden gebruikt als versnijdingsmiddelen voor verdovende middelen. Ook blijkt niet anderszins uit het dossier dat verdachte wist dan wel had moeten vermoeden dat voornoemde goederen als zodanig konden worden of daadwerkelijk werden gebruikt. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit het dossier weliswaar het vermoeden spreekt dat verdachte zich (ook) zou hebben beziggehouden met de handel in drugs (in welk geval hem meer wetenschap omtrent de aangetroffen stoffen zou kunnen worden toegedicht), maar dat dit vermoeden niet door het dossier wordt ondersteund, nu noch in de door verdachte gehuurde opslagruimte, noch in de door hem gebruikte auto’s noch in zijn woning verdovende middelen zijn aangetroffen. De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelde met het opzet om een feit van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde feit.
Gezien het voorgaande behoeven de ter terechtzitting door de raadsman gevoerde verweren geen bespreking.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de voorwerpen die staan vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.

Beslissing.

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
Ford Transitbus [kenteken];
Volkswagen golf [kenteken];
Mobiele telefoon nokia oranje;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zilverkleurig;
Mobiele telefoon nokia zilverkleurig;
Mobiele telefoon Samsung zwart;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zilverkleurig;
Personal Computer;
USB stick Sweex;
USB stick Transcend;
Geldbedrag een 553,50 euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter,
mrs. Chr.A.J.F.M. Hensen en J.J. Peters, rechters
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2014.

Beslaglijst horende bij het vonnis in de zaak tegen [verdachte] van 20 juni 2014

Ford Transitbus [kenteken];
Volkswagen golf [kenteken];
Mobiele telefoon nokia oranje;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zilverkleurig;
Mobiele telefoon nokia zilverkleurig;
Mobiele telefoon Samsung zwart;
Mobiele telefoon nokia zwart;
Mobiele telefoon nokia zilverkleurig;
Personal Computer;
USB stick Sweex;
USB stick Transcend;
Geldbedrag een 553,50 euro.