Uitspraak
Rechtbank den haag
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het geschil
primairde Staat te verbieden om de gevangenisstraf van [eiser] ten uitvoer te leggen, dan wel de Staat te gebieden om de aangevangen tenuitvoerlegging op te schorten in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek en
subsidiair– voor zover de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf reeds is aangevangen – [eiser] onmiddellijk in vrijheid te stellen.
4.De beoordeling van het geschil
‘dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd’. Daarbij moet volgens de beleidsregels met name worden gedacht aan de gevallen waarin degene die gratie verzoekt of zijn naaste familie of partner een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft, aan de situatie dat sprake is van een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen en aan het geval dat het openbaar ministerie het gratieverzoek expliciet ondersteunt. Dat een van deze (of vergelijkbare) gevallen zich ten aanzien van [eiser] voordoet, is voorshands niet gebleken. Hoewel begrijpelijk is dat [eiser] zijn verslavingsproblematiek wenst aan te pakken, dat hij bij de bevalling van zijn echtgenote aanwezig wil zijn en dat hij een opleiding wil volgen, zijn deze persoonlijke omstandigheden, zo deze niet al bij de beoordeling van de twee eerdere gratieverzoeken zijn meegewogen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter inherent aan het ondergaan van gevangenisstraf en rechtvaardigen deze het verlenen van gratie niet. Dat het hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek van [eiser] zal worden ingewilligd is dan ook voorshands niet aannemelijk geworden, zodat voor het toekennen van opschortende werking aan het door [eiser] ingediende gratieverzoek geen plaats is. De adviezen van het Hof en de in eerste aanleg aan [eiser] opgelegde werkstraf leiden – anders dan [eiser] kennelijk meent – niet tot een ander oordeel.