Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen1.De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft de Albanese nationaliteit en heeft verweerder verzocht om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw in verband met verblijf als familielid van een burger van de Unie. Referente, mevrouw [referente], heeft de Roemeense nationaliteit en woont en werkt in Nederland. Eiser en referente hebben op [datum] een relatieverklaring ondertekend, waarin zij verklaren dat zij levenspartners zijn en een gemeenschappelijke huishouding voeren en feitelijk samenwonen op het adres [adres].
Volgens verweerder is in dit geval sprake van de volgende individuele indicatoren:
* er is sprake van een relatie tussen een derdelander en een burger van de Unie met een Oost-Europese nationaliteit;
* de combinatie van nationaliteiten van eiser en referente is niet voor de hand liggend, gezien de culturele en/of religieuze achtergrond;
* leeftijdsverschil van 8 jaar;
* eiser heeft eenmaal zonder resultaat een verblijfsprocedure in Nederland doorlopen;
* arbeidsverleden van referente.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er verschillende pilots zijn geweest. Aanvankelijk betrof het een onderzoek van twintig zaken naar aanleiding van de toename van consulaire huwelijken van Egyptenaren met voornamelijk Hongaarse vrouwen en daarop volgende aanvragen om toetsing aan het unierecht, maar er is ook een pilot gestart betreffende huwelijken of relaties van derdelanders en burgers van de Unie met een Oost-Europese nationaliteit. Net als bij de consulaire huwelijken is hier ook sprake van huwelijken die gezien de culturele en religieuze achtergrond van beide partners niet voor de hand liggen. Er zijn twintig willekeurige zaken onderzocht op misbruik of fraude en daarbij is in zestien gevallen gebleken dat het om een schijnhuwelijk of -relatie ging. De in de onderhavige zaak van toepassing geachte individuele indicatoren komen uit deze laatste pilot voort, aldus verweerder. Uit de onderzochte twintig zaken kwam een duidelijke lijn omtrent het misbruik of de fraude naar voren.
In paragraaf 4.2 (“Schijnhuwelijken”) van de richtsnoeren staat vermeld dat de richtlijn niet belet dat de lidstaten individuele gevallen onderzoeken wanneer er een gegrond vermoeden van misbruik bestaat. Krachtens het unierecht zijn systematische controles echter verboden. In noot 62 van de richtsnoeren staat daarover vermeld dat het verbod niet alleen controles van alle migranten betreft, maar ook controles van bepaalde categorieën migranten (bv. die van een bepaalde etnische afstamming). In de richtsnoeren is een aantal indicatieve criteria aangegeven waarmee de nationale autoriteiten met name rekening kunnen houden:
* de echtgenoten hebben elkaar vóór hun huwelijk nooit ontmoet;
* de echtgenoten geven elkaars personalia, de omstandigheden waarin zij elkaar hebben leren kennen of andere belangrijke persoonlijke gegevens die henzelf betreffen, verkeerd weer;
* de echtgenoten spreken geen taal die beiden verstaan;
* er is bewijs dat er met het oog op de sluiting van het huwelijk geld is betaald of giften zijn gedaan (met uitzondering van geldbedragen of giften die bij wijze van bruidschat zijn betaald/gedaan in culturen waar dat de normale gang van zaken is);
* uit de levensloop van een van de echtgenoten of van beide echtgenoten komen bewijzen naar voren betreffende eerdere schijnhuwelijken of andere misbruiken en fraude ter verkrijging van een verblijfsrecht;
* het gezinsleven wordt pas ontwikkeld nadat het verwijderingsbesluit is genomen;
* er volgt een echtscheiding kort nadat de betrokken onderdaan van een derde land een verblijfsrecht heeft verkregen.
Deze criteria kunnen eventueel leiden tot het instellen van een onderzoek, zonder dat er automatisch conclusies moeten worden getrokken uit de resultaten of uit verder onderzoek.
Beslissing
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen;
- stelt verweerder (desgewenst) in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van de mededeling van verweerder op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze daarover naar voren te brengen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.