ECLI:NL:RBDHA:2014:7810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
C-09-466156 - JE RK 14-1218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een onveilige opvoedingssituatie

Op 6 juni 2014 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in 2001, 2002 en 2004. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in een onveilige opvoedingssituatie. De ouders, [A] en [B], zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en de kinderen verblijven feitelijk bij hen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en het rapport van de Raad, waarin wordt gesteld dat er sprake is van huiselijk geweld en een onveilige opvoedingssituatie. De moeder is verstandelijk beperkt en afhankelijk van de vader, die geen tijd heeft voor de kinderen vanwege zijn bedrijf en een tweede gezin. De Raad heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de situatie te verbeteren, wat leidt tot de noodzaak van een ondertoezichtstelling.

Tijdens de zitting zijn de minderjarigen en de ouders gehoord, waarbij de kinderrechter zich zorgen heeft gemaakt over de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, met name de vader, niet openstaan voor hulpverlening, ondanks de zorgelijke signalen van verschillende betrokken instanties. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen en hen de benodigde ondersteuning te bieden.

De kinderrechter heeft besloten de minderjarigen voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De ouders hebben de mogelijkheid om binnen deze periode samen te werken met de betrokken instanties om de situatie te verbeteren. De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders kunnen binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-1218
Zaaknummer: C/09/466156
Datum beschikking: 6 juni 2014

Ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 19 mei 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[Minderjarige 1],geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
2.
[Minderjarige 2],geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
3.
[Minderjarige 3],geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
kinderen uit het huwelijk van:
[A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[B],
de moeder,
wonende te[woonplaats]
die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag.
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de ouders.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en het rapport van de Raad d.d. 15 mei 2014.
Op 6 juni 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [X] namens de Raad;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door een tolk, mevrouw S. Singh;
- mr. W.R.S. Ramhit, de advocaat van de ouders;
- mevrouw [Y] namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: Bureau Jeugdzorg);
- mevrouw [Z] namens de William Schrikker Jeugdbescherming (hierna: de WSJ).
De minderjarige sub 1 is in raadkamer gehoord.

Feiten

Uit het verzoekschrift blijkt dat Bureau Jeugdzorg de uitvoering van de maatregel wenst op te dragen aan de WSJ.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van één jaar. De grond voor het verzoek van de Raad is, blijkens het rapport, gelegen in het navolgende. Er is volgens de Raad sprake van een bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen, welke bedreiging onder meer bestaat uit een onveilige opvoedingssituatie met huiselijk geweld en overmatige spanning tussen de ouders, waar de kinderen deelgenoot van zijn. Er is eerder, in 2010, een ondertoezichtstelling uitgesproken waarna de vader het gezin naar Engeland heeft gestuurd. In 2013 is het gezin naar Nederland teruggekeerd en in januari 2014 is er weer een kindspoormelding bij het AMK gedaan wegens huiselijk geweld. Er is sprake van een gesloten gezinssysteem. De minderjarigen worden ondergestimuleerd en met name de minderjarige sub 1 wordt emotioneel verwaarloosd. De moeder wil haar situatie veranderen, maar is niet geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, leeft geïsoleerd, is verstandelijk beperkt en volledig afhankelijk van de vader. Zij mist de pedagogische vaardigheden om de kinderen op de juiste wijze te begeleiden en lijkt eerder een kinderrol dan een moederrol in het gezin te vervullen. De vader heeft geen tijd vanwege zijn eigen bedrijf en een tweede gezin dat hij inmiddels onderhoudt; hij ziet geen heil in wijziging van de huidige situatie.
De bedreiging kan volgens de Raad niet op een andere manier worden weggenomen, omdat de moeder onmachtig en de vader onwillig is om de situatie te veranderen en zij tot op heden geen lering hebben getrokken uit hulpverlening of er niet aan hebben meegewerkt.
Van de zijde van de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Voor zover de kinderrechter een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht, verzoeken de ouders de maatregel ten hoogste uit te spreken voor de duur van zes maanden.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter maakt zich met de Raad zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen. De ouders, met name de vader, stellen open te staan voor hulpverlening, maar de vader voegt daar direct aan toe dat er geen problemen zijn, waarmee hij indirect aangeeft dat hij vindt dat er geen hulp nodig is. Er zijn van verschillende kanten echter voldoende zorgelijke signalen – ook van de kant van de WSJ die pas sinds kort bij het gezin betrokken is – die maken dat de kinderrechter het noodzakelijk acht dat een onafhankelijke derde het gezin de komende periode gaat begeleiden en waar nodig hulp inschakelt. Er wordt al langere tijd tevergeefs getracht hulp in het gezin in te zetten en de indruk die de minderjarige sub 1 ter gelegenheid van het verhoor in raadkamer heeft gemaakt, draagt bij aan het beeld dat de Raad van haar schetst in het rapport waar gesteld wordt dat zij lijdt onder de huidige thuissituatie. Het zou kunnen zijn dat zij stil en teruggetrokken van aard is, zoals de vader stelt, maar er zou ook meer aan de hand kunnen zijn zoals de Raad vermoedt. Een ondertoezichtstelling kan daarin meer helderheid scheppen.
De kinderrechter ziet geen aanleiding de ondertoezichtstelling voor kortere duur af te geven dan een jaar. De Raad acht het onder meer noodzakelijk dat de moeder hulp krijgt om, binnen haar mogelijkheden, sterker te worden via intensieve begeleiding in de thuissituatie door [X]. Ook dient er extra hulpverlening ten behoeve van de minderjarigen te worden ingezet door hen deel te laten nemen aan de dagopvang van [X], waar hen sociale vaardigheden en tools voor conflictbehandeling kunnen worden geleerd. Dit hulpverleningstraject en het verkrijgen van meer zicht op de gezinssituatie heeft zijn tijd nodig. Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat de ouders de duur van de maatregel voor een belangrijk deel zelf in de hand hebben door zich in ieder geval coöperatief jegens Bureau Jeugdzorg dan wel de WSJ op te stellen. Als het klopt, zoals de ouders stellen, dat er weinig aan de hand is, dan is het in ieder geval van belang dat er duidelijk zicht komt op de thuissituatie. De kinderrechter benadrukt dat de ondertoezichtstelling geen straf is, maar een vorm van ondersteuning om de situatie voor de minderjarigen te verbeteren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarigen van 6 juni 2014 tot 6 juni 2015 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2014 in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.