In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1997. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld. De minderjarige verblijft feitelijk in een open groep en de moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit. De kinderrechter heeft eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar deze was beperkt in tijd. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de minderjarige, de moeder, de gezinsvoogd en de advocaat van de moeder.
Tijdens de zitting is besproken dat de minderjarige zorgelijk gedrag vertoont en dat een thuisplaatsing op dit moment niet mogelijk is. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat er plannen zijn voor een drie-milieu-voorziening en dat er een CIZ-indicatie wordt aangevraagd. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van Bureau Jeugdzorg en pleit voor een snellere doorstroom naar een geschikte instelling, waarbij zij de band met de minderjarige benadrukt als cruciaal.
De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Echter, gezien de omstandigheden en het gebrek aan een concreet perspectief voor de minderjarige, heeft de kinderrechter besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een beperkte periode, tot 12 oktober 2014. De kinderrechter heeft Bureau Jeugdzorg opgedragen om intensief te werken aan een thuisplaatsing en zal de zaak in september opnieuw beoordelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een zitting gepland voor verdere evaluatie van de situatie van de minderjarige.