ECLI:NL:RBDHA:2014:7802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
452891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1997. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld. De minderjarige verblijft feitelijk in een open groep en de moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit. De kinderrechter heeft eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar deze was beperkt in tijd. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de minderjarige, de moeder, de gezinsvoogd en de advocaat van de moeder.

Tijdens de zitting is besproken dat de minderjarige zorgelijk gedrag vertoont en dat een thuisplaatsing op dit moment niet mogelijk is. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat er plannen zijn voor een drie-milieu-voorziening en dat er een CIZ-indicatie wordt aangevraagd. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van Bureau Jeugdzorg en pleit voor een snellere doorstroom naar een geschikte instelling, waarbij zij de band met de minderjarige benadrukt als cruciaal.

De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Echter, gezien de omstandigheden en het gebrek aan een concreet perspectief voor de minderjarige, heeft de kinderrechter besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een beperkte periode, tot 12 oktober 2014. De kinderrechter heeft Bureau Jeugdzorg opgedragen om intensief te werken aan een thuisplaatsing en zal de zaak in september opnieuw beoordelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een zitting gepland voor verdere evaluatie van de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: FA RK 13-2644
Zaaknummer: C/09/452891
Datum beschikking: 6 juni 2014

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 17 oktober 2013 ingekomen verzoekschrift van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Zuid Holland Midden (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats];
kind van:
[A],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarige verblijft feitelijk op een open groep van [X].

Procedure

Bij beschikking d.d. 10 december 2013 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 7 januari 2014 tot 7 januari 2015 en is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend van 12 december 2013 tot 12 april 2014. Daarbij is het verzoek met betrekking tot de gesloten machtiging voor het overige aangehouden tot de zitting van 8 april 2014. Tussentijds heeft Bureau Jeugdzorg dat verzoek gewijzigd in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een open voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Vervolgens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 8 april 2014 Bureau Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een open (behandel)voorziening van 12 april tot 12 juni 2014 en het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van heden. De reden voor de aanhouding was onder meer gelegen in het feit dat de kinderrechter door de gezinsvoogd nader geïnformeerd wenste te worden over het perspectief van de minderjarige en het beoogde vervolgtraject. De kinderrechter heeft de gezinsvoogd verzocht daarbij expliciet in te gaan op de wijze van onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing en de (on)mogelijkheden van hulpverlening in het ambulante kader.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook de brief d.d. 2 juni 2014 met bijlagen van de gezinsvoogd.
Op 6 juni 2014 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [Y] (gezinsvoogd), namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door een tolk, de heer H.M.S. Nour Ahmed;
- de minderjarige;
- mr. C.J.M. van den Brûle, die in de onderhavige procedure zowel namens de moeder als namens de minderjarige optreedt.
De minderjarige is op 6 juni 2014 ook in raadkamer gehoord, in aanwezigheid van mr. Van den Brûle voornoemd.

Verzoek en verweer

Bureau Jeugdzorg handhaaft het verzoek, strekkende tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Gezien het zorgelijke gedrag dat de minderjarige laat zien kan hij (nog) niet thuis wonen. Het is de bedoeling dat hij de komende periode wordt aangemeld voor een drie-milieu-voorziening – welke dat moet zijn wordt nog onderzocht – en dat hij vervolgens overgaat naar een kamertrainingscentrum (KTC). Bureau Jeugdzorg is thans samen met de moeder bezig met het verkrijgen van een CIZ-indicatie voor een drie-milieu-voorziening, welke procedure ongeveer acht weken duurt. Vervolgens zal de minderjarige worden aangemeld voor een instelling. Voor die plaatsing geldt mogelijk een wachtlijst. Het eerder aanmelden van de minderjarige voor een instelling om het proces als geheel te versnellen heeft volgens Bureau Jeugdzorg geen zin, nu instellingen doorgaans verlangen dat eerst de indicatie rond is voordat er aangemeld kan worden.
Aan de minderjarige worden steeds meer vrijheden toegekend; zo gaat hij in de weekenden geregeld naar huis en is het de bedoeling dat hij de komende vakantie een paar weken bij de moeder zal verblijven. Niettemin is een thuisplaatsing gezien de zwaarte van de problematiek van de minderjarige en de korte tijd die nog rest tot hij meerderjarige wordt, wat Bureau Jeugdzorg betreft mogelijk niet (meer) aan de orde. De afgelopen periode hebben zich wederom enkele incidenten voorgedaan die zorgen baren en Bureau Jeugdzorg acht de moeder niet in staat om de problematiek van de minderjarige vanuit een ambulant kader het hoofd te bieden, temeer niet nu zij ook de zorg draagt voor haar drie andere minderjarige kinderen en zij bezig is met een studie. Bureau Jeugdzorg heeft er op zichzelf wel vertrouwen in dat de minderjarige zich thuis zal gedragen; het is vooral zijn gedrag op school en op straat waar voor gevreesd wordt. De minderjarige heeft in het bijzonder problemen met gezag en weet zich niet jegens vrouwen te gedragen. Hulpverlening vanuit een ambulant kader is in het verleden ook niet van de grond gekomen. De omstandigheid dat de minderjarige onlangs is afgewezen voor een plaatsing op locatie [Z] vanwege de aard van de problematiek, is voor Bureau Jeugdzorg een extra signaal dat de problematiek van de minderjarige niet moet worden onderschat.
Van de zijde van de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van Bureau Jeugdzorg. Primair verzoekt zij het verzoek van Bureau Jeugdzorg betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen zodat de minderjarige weer naar huis kan; subsidiair verzoekt zij het verzoek toe te wijzen tot en met de zomervakantie waarna opnieuw beoordeeld wordt of de minderjarige kan worden thuisgeplaatst. Het traject dat Bureau Jeugdzorg voor ogen heeft zou op zich best in het belang van de minderjarige kunnen zijn, maar verloopt naar de mening van de moeder te langzaam. Het is maar de vraag of de minderjarige binnen afzienbare tijd naar een voor hem geschikte instelling kan worden overgeplaatst. Daarbij merkt de moeder op dat er kennelijk geen geschikte instellingen bij haar in de buurt zijn gevonden, terwijl uit rapportages is gebleken dat de band met de moeder voor de minderjarige heel belangrijk is. De moeder denkt dat behandeling vanuit een ambulant kader wel degelijk mogelijk is en acht zichzelf voldoende in staat om met behulp van Bureau Jeugdzorg weer voor de minderjarige te zorgen. Zij benadrukt dat zijn verlof tot nu toe prima is verlopen. Om de kans op succes van de thuisplaatsing te vergroten hoopt de moeder dat Bureau Jeugdzorg een actievere houding laat zien dan het tot nu toe heeft laten zien. De moeder doelt daarmee ook op de omstandigheid dat Bureau Jeugdzorg tot op heden weinig concreet heeft aangegeven wat er van haar en minderjarige wordt verwacht om een thuisplaatsing mogelijk te maken. Het gebrek aan motivatie aan de zijde van de minderjarige is deels te verklaren door de omstandigheid dat hij telkens niet weet waar hij aan toe is, terwijl jongens van deze leeftijd juist gebaat zijn bij duidelijkheid.
Gebleken is dat de rol van de minderjarige terzake de incidenten waar Bureau Jeugdzorg op doelt een stuk genuanceerder is dan aanvankelijk werd gedacht en dat hij met betrekking tot een van beide incidenten zelfs als slachtoffer is aan te merken en niet als dader. De moeder heeft op zich wel begrip voor de zorgen van Bureau Jeugdzorg, maar de angst bij Bureau Jeugdzorg dat er iets mis zal gaan valt volgens haar hoe dan ook niet meer weg te nemen, wat er ook gebeurt. Opgroeien gaat nu eenmaal met vallen en opstaan, zo stelt zij.
Door een samenloop van omstandigheden is de hulpverlening in het ambulante kader niet van de grond is gekomen. Er is thans voldoende reden om te onderzoeken of hulpverlening in het ambulante kader, zoals door het Palmhuis of De Waag op korte termijn nu wel mogelijk is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. In de gegeven omstandigheden, waaronder de reële verwachting dat het traject dat Bureau Jeugdzorg voor de minderjarige voor ogen heeft niet binnen afzienbare tijd gerealiseerd zal kunnen worden en gezien het verloop van de uithuisplaatsing tot nu toe, acht de kinderrechter het echter niet opportuun de machtiging voor de verzochte duur af te geven. Door de gang van zaken tot op heden en het gebrek aan een concreet perspectief, raakt de minderjarige steeds minder gemotiveerd. Gelet daarop ziet de kinderrechter aanleiding de machtiging af te geven tot na de zomer, waarbij het de bedoeling is dat de aankomende periode intensief gewerkt wordt naar een thuisplaatsing van de minderjarige door het toekennen van zoveel mogelijk verlof zodat hij de kans krijgt om te laten zien dat hij zich in de thuissituatie en buitenshuis kan gedragen en dat zij zich houdt aan de afspraken. De kinderrechter realiseert zich dat de ernst van de problematiek van de minderjarige maakt dat niet zonder meer verwacht kan worden dat hij dit najaar direct zal kunnen deelnemen aan regulier onderwijs. Bureau Jeugdzorg zal derhalve op zoek moeten naar vormen van dagbehandeling die ingezet kunnen worden zolang de minderjarige nog niet toe is aan regulier onderwijs.
De kinderrechter zal het verzoek voor het overige aanhouden om de vinger aan de pols te houden en in september met alle betrokkenen het verloop van de gang van zaken tot dan toe te bespreken. De minderjarige dient zich te realiseren dat als hij zich nu niet ten volle inzet, het risico bestaat dat de machtiging alsnog verlengd zal worden. De kinderrechter geeft Bureau Jeugdzorg gelet daarop in overweging voor de zekerheid een tweesporenbeleid te hanteren en ervoor zorg te dragen dat de minderjarige toch spoedig kan doorstromen naar een drie-milieu-voorziening, mocht dat alsnog nodig blijken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een open (behandel)voorziening van 12 juni 2014 tot 12 oktober 2014, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 4 oktober 2013;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de zitting van:

15.september 2014 te 12.30 uur;

verzoekt Bureau Jeugdzorg uiterlijk een week vóór voormelde zitting schriftelijk verslag te doen van de gang van zaken met betrekking tot de minderjarige tot dan toe, zoals hierboven overwogen;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • Bureau Jeugdzorg,
  • de moeder;
  • de minderjarige;
  • mr. C.J.M. van den Brûle.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2014 in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.