ECLI:NL:RBDHA:2014:7572
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen dwangbevel in verkeershandhaving
Op 14 april 2014 vond in de Rechtbank Den Haag een openbare zitting plaats onder leiding van kantonrechter T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, waarbij het verzet van de heer N. Voorbach, gemachtigde van de opposant, werd behandeld. De opposant had verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de officier van justitie, met betrekking tot een boete die voortvloeide uit de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). De gemachtigde van de opposant stelde dat het beroep tegen de initiële beschikking tijdig was ingesteld op 11 mei 2013, met een vervaltermijn van 14 mei 2013. Hij voerde aan dat er onterecht verhogingen van de boete waren opgelegd en dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CVOM) te laat had gereageerd op het bezwaar van de opposant. Bovendien werd vermeld dat het beroep bij het CVOM op 31 december 2013 gegrond was verklaard.
De kantonrechter oordeelde dat het verzet ontvankelijk was en dat het beroep tegen de initiële beschikking gegrond was. Aangezien de beschikking was vernietigd, was de grond aan het uitgevaardigde dwangbevel komen te ontvallen. De kantonrechter verklaarde het verzet gegrond en vernietigde het dwangbevel. Tevens werd er een proceskostenvergoeding van € 487,- toegekend aan de opposant, ter dekking van de kosten van de gemachtigde. De griffier werd opgedragen het door de opposant betaalde griffierecht terug te betalen. De beslissing werd afgesloten met de mededeling dat indien de opposant het niet eens was met de beslissing, hij binnen 14 dagen hoger beroep kon instellen bij het Gerechtshof te Leeuwarden.