ECLI:NL:RBDHA:2014:7540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
09-920342-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Op 19 juni 2014 heeft de Rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 4 april 2014, om de maatregel met 12 maanden te verlengen, beoordeeld. De maatregel was eerder opgelegd bij vonnis van 3 mei 2012 en was gericht op de behandeling van de veroordeelde, die zich in een moeilijke situatie bevond na de scheiding van zijn ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde weliswaar vooruitgang boekt, maar dat het noodzakelijk is om de behandeling voort te zetten om verdere ontwikkeling en zelfstandigheid te waarborgen.

De rechtbank heeft het advies van gedragswetenschappers in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de veroordeelde nog steeds kampt met antisociale en narcistische kenmerken en dat langdurige psychotherapie noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook de zorgen van de veroordeelde gehoord, die zich verzet tegen de verlenging van de maatregel, maar heeft geconcludeerd dat de algemene veiligheid van personen en de ontwikkeling van de veroordeelde een verlenging van de maatregel vereisen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met 12 maanden verlengd, met de nadruk op de noodzaak van een goede invulling van het Scholings- en Trainingsprogramma (STP) en de verantwoordelijkheid van de veroordeelde om incidenten te voorkomen.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door de kinderrechters J.C. U-A-Sai, S.M. Borkent en E.A. Lensink, in aanwezigheid van griffier N. Knopper.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/920342-11
Datum uitspraak: 19 juni 2014
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank ingekomen ter griffie op 4 april 2014.

De vordering.

De vordering strekt tot verlenging met 12 maanden van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, bij vonnis van deze rechtbank van 3 mei 2012 opgelegd aan:

[veroordeelde]

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans geplaatst in [X].
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis behoort, alsmede van na te melden advies.

Het advies.

Het op grond van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht uitgebrachte advies
d.d. 3 maart 2014 waarbij de in dat artikel bedoelde aantekeningen zijn overgelegd, strekt tot verlenging van de PIJ-maatregel voor de duur van 12 maanden. Het advies is ondertekend door drs. [A], gedragswetenschapper en drs.[B] directeur van[X].

De behandeling in raadkamer.

De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.S.C. Leistra, is op 5 juni 2014 in raadkamer gehoord.
De moeder van de minderjarige veroordeelde is gehoord.
Mevrouw[A], als gedragswetenschapper verbonden aan [X], is op
5 juni 2014 als deskundige gehoord.
De veroordeelde heeft zich in raadkamer verzet tegen een verlenging van de maatregel.
Hij heeft aangegeven dat hij de meerwaarde van een verlenging van de maatregel niet ziet.
Hij heeft verklaard open te staan voor hulp en begeleiding, maar dit wordt hem al geruime tijd niet meer aangeboden binnen de PIJ-maatregel. De veroordeelde heeft benadrukt dat het voor hem van groot belang is dat het einde van de maatregel in zicht komt. Hij wil naar huis om voor zijn te moeder zorgen, nu zijn ouders onlangs zijn gescheiden. De veroordeelde heeft verklaard reeds iedere dag buiten de instelling te zijn.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de vordering. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat de veroordeelde weliswaar goed meewerkt aan de behandeling, doch dat de therapieën die hem tot nu toe zijn aangeboden, de onderliggende problematiek niet hebben verholpen. De veroordeelde met deze problematiek terugplaatsen in de maatschappij is te risicovol. Er ligt een duidelijk behandelplan en dit dient te worden gevolgd, aldus de officier van justitie.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft in raadkamer (primair) afwijzing van de vordering bepleit. Zij heeft daarbij verklaard dat de benodigde behandeling ambulant kan worden ingezet. De veroordeelde krijgt op dit moment geen behandeling. Hij loopt vier dagen in de week stage en gaat één dag naar school, buiten de instelling. Mocht de maatregel worden verlengd, dan heeft de raadsvrouw (subsidiar) verzocht om dit te doen tot 1 september 2014 en deze daarna voorwaardelijk te beëindigen, met het volgen van behandeling opgenomen in een bijzondere voorwaarde.

Beoordeling van de vordering.

De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ter zake van een diefstal met geweld, derhalve een misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Eerder genoemd advies van Amsterbaken stelt - kort samengevat - onder meer:
Bij [veroordeelde] is sprake van een dreigende ontwikkeling richting persoonlijkheidsproblematiek met zowel antisociale als narcistische kenmerken. Tevens is bij [veroordeelde] sprake van een gedragsstoornis en een belaste voorgeschiedenis. [veroordeelde] is meerdere malen in aanraking geweest met politie en justitie. Hij is beïnvloedbaar en heeft de neiging zich te moeten bewijzen ten opzichte van leeftijdsgenoten. Hij heeft een negatief zelfbeeld. Ook heeft hij een gebrek aan empathie en berouw.
De behandeling heeft nog tot onvoldoende resultaat geleid. [veroordeelde] geeft zijn gedrag nog steeds vorm door zijn antisociale en narcistische gedachten. Langdurige psychotherapie is geïndiceerd. Een traject richting een Scholings- en Trainingsprogramma (STP) zal hem helpen gemotiveerd te blijven en mee te werken aan de behandeling. De prognose is dat de behandelrelatie tussen [veroordeelde] en zijn therapeut voldoende opgebouwd zal zijn in een periode van enkele maanden om de behandeling ambulant voort te zetten. Mocht de maatregel nu eindigen, dan is het recidivegevaar onverminderd. Verlenging voor de duur van 12 maanden is nodig om deze doelen te behalen.
Mevrouw [A], voornoemd, heeft in raadkamer – in aanvulling op voormeld advies – verklaard dat het beter gaat met [veroordeelde]. Zijn problematiek verandert echter in de kern niet. Hij kan moeilijk omgaan met spanning die opgeroepen wordt als er dingen gebeuren die hij niet verwacht. Het is voor hem moeilijk om dan die spanning en frustraties kwijt te raken. [veroordeelde] werkt goed mee aan de ingezette therapieën. Het buiten zichzelf leggen van verantwoordelijkheid is nog immer een risico. Het is van belang dat het lange tijd goed blijft gaan en dat de behandeling doorloopt, ook nu hij zijn dagbesteding al voor het grootste deel buiten de instelling invult. [veroordeelde] ziet zelf de noodzaak van therapie niet in, waardoor behandeling in een verplicht kader nodig blijft.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht door het advies, de daarbij overgelegde aantekeningen en het verhandelde in raadkamer.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en dat verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank acht het niet verantwoord om de maatregel thans reeds te beëindigen. De rechtbank overweegt dat de veroordeelde weliswaar op de goede weg is, maar dat het van belang is dat de plannen die er voor hem zijn goed van de grond komen. Het is noodzakelijk dat het STP de komende periode naar behoren zal worden ingevuld. Om de nodig geachte behandeling, de begeleiding richting zelfstandigheid en het vinden van woonruimte en werk te realiseren, wordt geadviseerd de maatregel met twaalf maanden te verlengen. De rechtbank sluit zich aan bij dit advies. Het is aan de veroordeelde om zich goed in te zetten en ervoor te zorgen dat er geen incidenten meer plaatsvinden. Alsdan zal de door hem gewenste voortvarendheid in de hulp en begeleiding werkelijkheid kunnen worden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met twaalf maanden dient te worden verlengd.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77s, 77t, 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank verlengt de termijn van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zoals hierboven omschreven,
met 12 MAANDEN.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter,
en mr. E.A. Lensink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van N. Knopper, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2014.