ECLI:NL:RBDHA:2014:7539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
09-817686-14 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit woning door middel van braak door twee of meer verenigde personen

Op 19 juni 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander schuldig werd bevonden aan diefstal uit een woning door middel van braak. De feiten vonden plaats in de nacht van 3 op 4 januari 2014, waarbij een portable computer, flatscreen televisies en een mobiele telefoon werden weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbraak ernstige gevolgen heeft voor de slachtoffers, die niet alleen materiële schade lijden, maar ook hun gevoel van veiligheid in hun eigen huis verliezen. De verdachte werd herkend op camerabeelden en door getuigen, en werd op 4 maart 2014 aangehouden. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie een jeugddetentie van zes maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, met een voorwaardelijk deel en een verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.843,19. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie bevolen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/817686-14; 09/777440-13 (TUL)
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [A] te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 5 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. M. Shaaban, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 januari 2014 te [plaats], en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen, gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een woning [adres] heeft/hebben weggenomen:
- een portable computer (Samsung) en/of
- een of meerdere flatscreen televisies(van het/de merk(en) Samsung, Sharp, Sony) en/of
- een mobiele telefoon merk Samsung Galaxy S2 en/of
- een of meerdere identiteitspapier(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of diens huisgenoten, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik te hebben gebracht door een deur te forceren en/of open te breken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 03 januari 2014 tot en met 4 maart 2014 te [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en/of in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen, een televisie merk Sony en/of een mobiele telefoon merk Samsung Galaxy S2
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van genoemde goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 4 januari 2014 doet[benadeelde] aangifte [2] van inbraak en diefstal in zijn woning aan de[adres] in [plaats]. Aangever heeft braakschade aan zijn voordeur geconstateerd. Uit zijn woning zijn weggenomen een portable-computer, drie flatscreen-televisies, twee paspoorten en naar later blijkt uit de aanvullende aangifte [3] , een mobiele telefoon.
Uit onderzoek [4] blijkt dat de mobiele telefoon is gebruikt in de omgeving van de [adres] te [plaats] en dat deze in gebruik is bij [X]. Voornoemde persoon wordt door de politie gehoord en deze verklaart dat hij de mobiele telefoon heeft gekocht op 11 januari 2014 van een Marokkaans-Turkse jongen met een zwart-bruine, driekwart lange jas. [5] Tijdens een nader verhoor van voornoemde [X] geeft deze aan dat hij de telefoon niet heeft gekocht van een Marokkaans-Turkse jongen, maar van zijn vriend [B]. [6] [B] wordt ondervraagd door de politie en verklaart dat hij op 7 januari 2014 (dit moet op 8 januari 2014 zijn geweest [7] ) door twee, vermoedelijk Marokkaanse, jongens werd aangesproken met de vraag of hij een mobiele telefoon wilde kopen. [B] heeft vervolgens de mobiele telefoon voor € 90,- gekocht en heeft daarbij het mobiele telefoonnummer van een van de jongens gekregen. Deze jongen heeft [B] vervolgens een What’s app bericht gestuurd met daarin zijn naam, een foto van hem en zijn telefoonnummer. Op de foto staat een van de twee jongens die [B] de mobiele telefoon hebben verkocht. [8]
Door de Politie Haaglanden wordt een onderzoek ingesteld naar camerabeelden in de omgeving van de woning van aangever [benadeelde]. De verbalisant ziet op de beelden van
3 januari 2014 twee mannen aan komen lopen over [adres]. [9] Een van de mannen is langer dan de andere en draagt een driekwart lange jas tot over de heupen. De lange man steekt de straat over en blijft aan de overkant van de woning van de aangever staan.
De andere voegt zich vervolgens bij hem en samen lopen ze richting het portiek van het slachtoffer. Zij lopen het portiek niet voorbij, want zij zijn niet te zien op camerabeelden die dat zouden moeten opvangen. Veertien minuten later komen beide mannen weer in beeld. Een van hen draagt een plastic tas met inhoud terwijl eerder duidelijk was te zien dat beide mannen met hun handen in hun jaszakken liepen over [adres]. Vier minuten later lopen de mannen weer terug [adres] in en zij hebben daarbij geen tassen bij zich. Ook dit keer lopen zij niet verder in [adres]. [10] Achttien minuten nadat beide mannen voor het laatst in beeld zijn geweest, komen zij opnieuw in beeld. Ditmaal lopend uit de richting van [adres]. De langere man loopt met een rood-witte plastic tas met inhoud in zijn hand. [11] Na 1 minuut ziet de verbalisant de langere man op de camerabeelden over straat rennen met een groot voorwerp, vermoedelijk een televisie. Ook de kortere man loopt twee minuten later met een groot voorwerp in zijn handen, vermoedelijk ook een televisie. [12] Drie minuten later rennen beide mannen terug richting [adres]. Zij hebben geen voorwerpen meer in de handen. Twee minuten daarna ziet de verbalisant de lange man wederom met een groot voorwerp in de handen wegrennen uit de richting van [adres]. [13]
De foto van de jongen die de telefoon aan [B] heeft verkocht, alsmede de foto’s die zijn gemaakt van voornoemde camerabeelden, worden aan vier verbalisanten van de Politie Haaglanden getoond. [verbalisant A] verklaart de langste man op de foto’s van de camerabeelden en de jongen op de foto zoals deze door [B] is overgelegd, te herkennen als zijnde de verdachte. [14] [verbalisant B] zegt de verdachte voor 100% te herkennen op de hem getoonde foto’s. [15] De verdachte wordt tevens herkend door [verbalisant C]
. [16] En ook [verbalisant D] herkent de langste man op de foto’s van de camerabeelden en de man op de What’s app foto als zijnde de verdachte. [17]
De verdachte wordt op 4 maart 2014 buiten heterdaad aangehouden in zijn woning. De verbalisant die is belast met de aanhouding van de verdachte ziet in de slaapkamer van de verdachte een driekwart bruine jas hangen welke hij herkent als zijnde de jas die door één van de verdachten werd gedragen tijdens de woninginbraak. Desgevraagd deelt de verdachte mede dat dit zijn jas is. [18] De verbalisant ziet vervolgens een zwarte Sony LCD televisie staan in de slaapkamer van de verdachte. Na vergelijking van het modelnummer van de televisie die is aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte en het modelnummer van een van de televisies die uit de woning van de aangever is ontvreemd, blijkt dat deze overeenkomen. [19]
Tijdens het verhoor van de verdachte bij de politie beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht en wil hij geen verklaring geven over waar hij de Sony televisie heeft gekocht. [20]
Aangever herkent de bij getuige [B] inbeslaggenomen telefoon en de bij de verdachte inbeslaggenomen televisie als de goederen die bij de inbraak zijn weggenomen. [21]
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorenstaande er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat het verdachte is geweest die samen met een ander de inbraak aan [adres] te[plaats] zoals hem deze ten laste is gelegd, heeft gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 3 tot en met 4 januari 2014 te[plaats], tezamen en in vereniging met een ander, gedurende voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen:
- een portable computer (Samsung) en
- flatscreen televisies van de merken Samsung, Sharp, Sony en
- een mobiele telefoon merk Samsung Galaxy S2 en
- identiteitspapieren,
in elk geval enig goed, toebehorende aan[benadeelde] en/of diens huisgenoten, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder
hun bereik te hebben gebracht door een deur te forceren of open te breken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun van de jeugdreclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om ingeval van een bewezenverklaring rekening te houden met de omstandigheid dat continuering van de schoolgang van de verdachte van groot belang is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning door middel van braak waarbij een relatief groot aantal goederen is weggenomen. Inbraken en diefstallen uit woningen zijn nare en ernstige feiten die, zoals algemeen bekend is, veel impact kunnen hebben op personen die er slachtoffer van worden. Niet alleen moeten zij vaak spullen missen die voor hen van grote emotionele waarde zijn, ook wordt maar al te vaak hun huis overhoop gehaald en schade aan de (toegang tot de) woning toegebracht, hetgeen overlast en kosten met zich meebrengt. Ook is bij slachtoffers van diefstal en inbraak hun gevoel van veiligheid in hun eigen huis in het geding.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 juni 2014 alsmede op hetgeen door vertegenwoordigers van die Raad en van de jeugdreclassering ter terechtzitting naar voren is gebracht. De Raad adviseert thans een geheel voorwaardelijke detentiestraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden, waarbij zijn negatieve proceshouding hem niet tot voordeel strekt, voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden straf zal opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit en het gegeven dat het feit binnen de proeftijd van een eerdere veroordeling is gepleegd, het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie aan de orde is.

7.De vordering van de benadeelde partij.

[benadeelde], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.342,19. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.342,19 subsidiair 1 maand jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdacht heeft afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit nu de verdachte van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 1.843,19.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘Aanschaf nieuw bed en matras’ en ‘Aanschaf nieuwe kasten’, de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat niet kan worden vastgesteld dat de ontstane schade ter zake van deze posten rechtstreeks verband houdt met het door de verdachte en zijn mededader gepleegde feit.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de schade ter zake van de overigens door [benadeelde] opgevoerde schadeposten, te weten: een bedrag groot € 1.843,19, ten behoeve van dit slachtoffer.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De vordering tenuitvoerlegging.

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter d.d. 24 september 2013 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van
1 maand.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 24 september 2013, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL, DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, GEDURENDE VOOR DE NACHTRUST BESTEMDE TIJD, WAARBIJ DE SCHULDIGE DE WEG TE NEMEN GOEDEREN ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK EN VERBREKING;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 6 MAANDEN
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
2 MAANDENniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.843,19, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 maand;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 24 september 2013, gewezen onder parketnummer 09/777440-13, te weten
jeugddetentie voor de duur van
1 maand;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter,
en mr. E.A. Lensink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van N. Knopper, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1513-2014002547
2.PV aangifte van [benadeelde], blz 33 en verder
3.PV verhoor aangever, blz 37 en verder
4.PV bevindingen, blz 47 en verder
5.PV verhoor[X], blz 49 en verder
6.PV verhoor [X], blz 51 en verder
7.PV bevindingen, blz 80
8.PV verhoor getuige [B], blz 53 en verder
9.PV bevindingen, blz 59
10.PV bevindingen, blz 61
11.PV bevindingen, blz 62
12.PV bevindingen, blz 63
13.PV bevindingen, blz 64
14.PV bevindingen, blz 83 en verder
15.PV bevindingen, blz 86 en verder
16.PV van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz 88 en verder
17.PV bevindingen, blz 90 en verder
18.PV bevindingen, blz 105, tweede alinea
19.PV bevindingen, blz 105, vijfde, zesde, zevende en achtste alinea
20.PV verhoor verdachte, blz 92 en verder
21.PV bevindingen, blz 123 en verder