4.Op grond van artikel 14, derde lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen verband houdend met het doel waarvoor verblijf is toegestaan.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Op grond van artikel 16a van de Vw 2000 kan de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 onder meer worden afgewezen op gronden bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder b tot en met g en k.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
Op grond van artikel 19 van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
Op grond van artikel 3.52 (oud) van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan, in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
In paragraaf B16/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb. Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:
a.
slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;
b.
slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.
Ad. a
Indien de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafzaak door het slachtoffer, terzake mensenhandel tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt. Ten aanzien van de strafzaak is van belang dat het slachtoffer medewerking heeft verleend aan de opsporing of vervolging van mensenhandel. Verder wordt opgemerkt dat een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven ook voldoende is, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging. Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Ad b
Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan. Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejarentermijn.
Sepot of vrijspraak binnen drie jaar
Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd, of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen. In deze gevallen, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.
Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
- risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.
(…)
De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.
(…)
De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. (…)
Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.
(…)”