Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 september 2013;
- de conclusie van antwoord van 23 oktober 2013;
- het tussenvonnis van 6 november 2013;
- de brief van 24 februari 2014 van de Gemeente met bijlagen;
- de akte overleggen producties c.q. wijziging van eis van 13 maart 2014;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 maart 2014 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 19 maart 2014 zijdens [eiseres].
2.De feiten
Ik kan mij niet meer herinneren of dat direct die avond is geweest of dat ik later nogmaals ter plaats ben gegaan om de breuklijn te bekijken.
3. Ik kan mij herinneren dat mijn inschatting was dat ik het onwaarschijnlijk vond dat deze breuklijn de oorzaak van het ongeval zou zijn. Ik vond de breuklijn behoorlijk vlak in het wegdekliggen
en kon nauwelijks tot geen hoogteverschil constateren tussen de breuklijn en het aansluitende deel van wegdek van het fietspad ter plaatse.
De aard en de omvang van de in deze casus bedoelde scheurvorming in het fietspad is juist voor eensporige voertuigen (zoals fietsen) als bijzonder gevaarscheppend te beschouwen,
omdat een fietser hierdoor ernstig in onbalans kan raken en vervolgens ten val kan komen. Naastdeze
primaire vaststelling geldt, dat het fietspad wat betreft deze scheurvorming, voor zover na te gaan, niet voldeed aan de relevante publicaties van het CROW. Op grond hiervan is voldoende reden om te stellen dat het fietspad ter plaatse (en daarmee de weg) ten tijde van het ongeval niet voldeed aan de in redelijkheid daaraan te stellen eisen. (….)
3.Het geschil
4.De beoordeling
in aanmerking kan komen voor de in- c.q. aanleiding van de onbalans van de fiets en daarmee de oorzaak van de uiteindelijke val” maar zijn visie overtuigt, mede in het licht van de overige gegevens, niet. Daargelaten dat hij slechts een mogelijk scenario schetst, is zijn mening dat de reden van de val moet worden gezocht in het “boogvormig verloop” van de langsscheur,
waardoor de banden van de fiets het spoor willen volgen en een situatie ontstaat waarbij zijdelingse bewegingen elkaar snel opvolgen, de bestuurder onvoldoende gelegenheid heeft om te corrigeren en de kans nog groter is dat er bij de ene correctie (stuurbeweging) de andere tegengestelde correctie (stuurbeweging) al uitgevoerd zou moeten worden, op een belangrijk punt strijdig met de door [C] opgestelde verklaring. Terecht heeft de Gemeente er immers op gewezen dat deze getuige juist spreekt over een plotselinge scheefstand van het stuur en niet rept over een toenemende onbalans en meerdere stuurcorrecties, hetgeen [C] in voorkomend geval had moeten zijn opgevallen, nu hij pal achter [A] reed. Daar komt bij dat [eiseres] ter zitting heeft benadrukt dat volgens haar niet de langsscheur maar het zogenoemde “kuiltje” ter hoogte van de aansluiting van de langsscheur met de dwarsscheur de oorzaak van het ongeval is geweest, zoals ook [B] in haar verklaring heeft opgetekend, terwijl die mogelijkheid juist weer niet door [ongevallendeskundige] is genoemd als oorzaak van het ongeval.
768,00(2 punten × tarief € 384,00)