ECLI:NL:RBDHA:2014:7336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
C-09-463823 - KG ZA 14-433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot voortzetting van de doorvaart van een duwcombinatie na aanvaring met een brug

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Duwvaart B.V. en de Staat der Nederlanden. Eiseres, Duwvaart B.V., is de eigenaar van een duwboot die op 7 april 2014 in aanvaring is gekomen met een brug, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade. De Staat der Nederlanden heeft eiseres verzocht om zekerheid te stellen voor de geschatte schade van € 2.600.000,-, maar eiseres heeft een lager bedrag aangeboden, wat door de Staat niet werd geaccepteerd. Hierdoor werd eiseres belet om verder te varen met de duwcombinatie.

Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om de Staat te bevelen de duwcombinatie haar reis te laten vervolgen, onder het stellen van zekerheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat geen rechtens te respecteren belang had bij het handhaven van het vaarverbod, aangezien er voldoende zekerheid was gesteld door eiseres. De voorzieningenrechter benadrukte dat het beletten van de doorvaart het karakter van een conservatoir beslag heeft en dat er een belangenafweging gemaakt moet worden. Eiseres heeft een reëel belang bij het opheffen van het vaarverbod, terwijl de Staat geen voldoende concreet belang heeft aangetoond.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en de Staat bevolen om de duwcombinatie haar reis te laten vervolgen, nadat eiseres zekerheid heeft gesteld ter hoogte van de beperkte aansprakelijkheid. Tevens is de Staat veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 15 april 2014.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/463823 / KG ZA 14-433
Vonnis in kort geding van 15 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] Duwvaart B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Werkendam,
eiseres,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat)
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.H.P. Brans te Den Haag.

1.Het procesverloop

Eiseres heeft gedaagde op 11 april 2014 doen dagvaarden om op 14 april 2014 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 15 april 2014 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 april 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres is de eigenaresse van de duwboot ‘[eiseres]’ (hierna: de ‘[eiseres]’). Deze duwboot vormde op 7 april 2014 een duwcombinatie met de duwbak ‘Espera 116’. Deze duwcombinatie (hierna: de duwcombinatie ‘[eiseres]’) is die dag in aanvaring gekomen met de brug bij Oude Schouw (hierna: de brug) en het bijbehorende remmingwerk. Hierdoor is er schade ontstaan.
2.2.
Door gedaagde is de schade begroot op € 2.600.000,- en zij heeft eiseres verzocht zekerheid te stellen voor dat bedrag. Omdat eiseres daaraan niet voldaan, heeft gedaagde eiseres belet om verder te varen met de duwcombinatie ‘[eiseres]’, zulks op grond van artikel 7.21, tweede lid, van de Waterwet.
2.3.
Eiseres heeft op 10 april 2014 aan gedaagde aangeboden om zekerheid te stellen voor het door haar berekende bedrag van de beperkte aansprakelijkheid van de ‘[eiseres]’ van 663.189,63 SDR, vermeerderd met de toepasselijke wettelijke rente daarover, overeenkomstig het formulier ex artikel 7.21 van de Waterwet. Dit is door gedaagde niet geaccepteerd en zij heeft het vaarverbod gehandhaafd.
2.4.
Eiseres heeft eveneens op 10 april 2014 bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend tot beperking van haar aansprakelijkheid in verband met de aanvaring tot voormeld bedrag.
2.5.
Op 12 april 2014 is een proces-verbaal van bevindingen betreffende de schade aan de brug opgemaakt. Hierin staat onder meer vermeld dat op 10 april 2014 de schade aan de brug en de remmingwerken door een door gedaagde ingeschakelde deskundige is bekeken, waarna gedaagde op 11 april 2014 heeft bevestigd dat moet worden vastgehouden aan een schadebedrag van € 2.600.000,- (inclusief 30% opslag voor onvoorziene kosten).

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven, gedaagde te bevelen toe te staan dat de duwcombinatie ‘[eiseres]’ haar reis vervolgt, onmiddellijk althans binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, en na het stellen van een borg ex artikel 7.21 van de Waterwet ter hoogte van de beperkte aansprakelijkheid van de duwcombinatie ‘[eiseres]’ tegen een wisselkoers van de SDR op de dag dat de garantie wordt gesteld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag volgend op de schadevaring, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert eiseres onder meer, samengevat, het volgende aan. Het beletten van de doorvaart draagt het karakter van een conservatoir beslag. Dit leidt ertoe dat de vordering toewijsbaar is indien is voldaan aan de criteria van artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor opheffing van een beslag en daaraan is in dit geval voldaan. Op de eerste plaats is voldoende zekerheid gesteld, te weten voor het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid van eiseres. Gesteld noch gebleken is dat het verzoek tot beperking van de aansprakelijkheid, zoals ingediend bij de rechtbank Rotterdam, niet voor toewijzing vatbaar is. Ook is het beslag onnodig. Er is sprake van een schip van een Nederlandse eigenaar dat vaart onder Nederlandse vlag op Nederlandse wateren. Het schip blijft derhalve ook zonder vaarverbod beschikbaar voor verhaal. Ook een belangenafweging moet leiden tot toewijzing van het gevorderde. Eiseres heeft geen middelen om garant te staan voor een bedrag boven de beperkte aansprakelijkheid. Zij lijdt voorts grote schade doordat zij de [eiseres] niet voor werkzaamheden kan inzetten terwijl de kosten, waaronder loonkosten, wel doorlopen. Zij dreigt hierdoor in ernstige financiële problemen te geraken. Gedaagde heeft daarentegen geen te respecteren belang bij handhaving van het vaarverbod.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen hebben zich in de stukken en ter zitting uitgelaten over diverse (vraag)punten, waaronder of er sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van eiseres, of het proces-verbaal tijdig is opgesteld als ook over de financiële positie van eiseres. Ter zitting is echter gebleken die onderwerpen onbesproken kunnen blijven, nu het geschilpunt tussen partijen zich feitelijk beperkt tot de vraag hoe artikel 7.21 van de Waterwet in dit geval moet worden uitgelegd. Gedaagde heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de wetgever, bekend zijnde met de zogenoemde beperkingsverdragen, heeft gekozen voor het stellen van zekerheid voor de geraamde schade en niet voor het bedrag van de – nog niet vastgestelde – beperkte aansprakelijkheid, zodat zij daarop niet hoeft te preluderen. Vrees voor verplaatsing van het schip naar het buitenland is in de bepaling geen vereiste voor het beletten van de doorvaart. Gedaagde meent dat zij, gezien de keuze van de wetgever om de regeling op die manier vorm te geven, zonder meer aanspraak kan maken op zekerheidstelling voor het gehele geraamde schadebedrag.
4.2.
Voor zover gedaagde met voormelde stellingen heeft willen betogen dat er bij de beoordeling van het geschil geen belangenafweging behoeft te worden gemaakt, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Eiseres heeft terecht voorop gesteld dat artikel 7.21 van de Waterwet het karakter draagt van een conservatoir beslag. Een afweging van de wederzijdse belangen kan leiden tot een opheffing van een dergelijk beslag en in dit geval tot een gehoudenheid van gedaagde om vaarverbod ongedaan te maken.
4.3.
Uitgaande van een door de voorzieningenrechter te maken belangenafweging heeft gedaagde uitdrukkelijk bestreden dat zij geen rechtens te respecteren belang heeft. Zij stelt dat haar belang reeds is gelegen in de keuze van de wetgever zoals hiervoor weergegeven. De voorzieningenrechter gaat aan die stelling voorbij. Gedaagde dient, mede gelet op haar bijzondere zorgplicht, een voldoende concreet en reëel belang te hebben bij de toepassing van ingrijpende maatregelen als de onderhavige, ook als de wetgever deze mogelijk maakt. Van een dergelijk belang is niet gebleken. Gedaagde heeft erkend dat er bij haar geen twijfel bestaat over het door eiseres vermelde bedrag van de beperkte aansprakelijkheid. Zij wil echter de daadwerkelijke fondsvorming afwachten. Over die fondsvorming is ter zitting echter vastgesteld dat deze niet afhankelijk is van de financiële situatie van eiseres maar geschiedt door de verzekering van eiseres. De vraag naar eventuele opzet of bewuste roekeloosheid van eiseres speelt daarbij geen rol. Die komt eerst in een latere procedure aan de orde, zo is tussen partijen in confesso. Een reden om aan te nemen dat het fonds niet overeenkomstig de berekening van eiseres zal worden gevormd is gesteld noch gebleken. Gedaagde heeft ter zitting toegezegd dat, als het fonds is gevormd en de teruggave van de gestelde zekerheid boven dat bedrag is bevolen, gedaagde daaraan zal voldoen. De vraag welk belang gedaagde dan heeft bij het tijdelijk kunnen beschikken over een hogere zekerheid, heeft zij beantwoord met de stelling dat er nog van alles kan gebeuren in de periode tot de daadwerkelijke fondsvorming. Gedaagde heeft deze zeer algemene stelling echter op geen enkele wijze nader geconcretiseerd, zodat deze niet kan worden gevolgd. Van een belang van gedaagde bij handhaving van het vaarverbod is derhalve niet gebleken, terwijl eiseres onmiskenbaar wel belang heeft bij opheffing hiervan. Zij kan thans immers geen inkomsten genereren met de ‘[eiseres]’. Gelet daarop is de vordering toewijsbaar als na te melden.
4.5.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- beveelt gedaagde toe te staan dat de duwcombinatie ‘[eiseres]’ haar reis vervolgt onmiddellijk na betekening van dit vonnis en nadat door eiseres zekerheid is gesteld in de zin van artikel 7.21 van de Waterwet ter hoogte van de beperkte aansprakelijkheid van de duwcombinatie van SDR 663.189,63 tegen een wisselkoers van de SDR op de dag dat de garantie wordt gesteld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag volgend op de schadevaring;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 1.501,52, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 608,-- aan griffierecht en € 77,52 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.
ts