ECLI:NL:RBDHA:2014:7303
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en toetsing aan artikel 8 EVRM in het kader van overgangsrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep inzake de afwijzing van een asielaanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De verzoeker, een burger van Kosovo, had op 7 maart 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 11 april 2014 door de IND werd afgewezen. De afwijzing vond plaats onder toepassing van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), dat sinds 1 april 2014 van kracht is. De rechtbank diende te beoordelen of de IND terecht had besloten om de aanvraag niet te toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), gezien de datum van indiening van de aanvraag.
De rechtbank overwoog dat de overgangsregeling, zoals vastgelegd in de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bepaalt dat aanvragen die vóór 1 april 2014 zijn ingediend, niet onder de nieuwe toetsingscriteria vallen. Aangezien de aanvraag van verzoeker vóór deze datum was ingediend, was de rechtbank van oordeel dat de IND terecht geen toetsing aan artikel 8 EVRM had uitgevoerd. De rechtbank verwierp ook de stelling van verzoeker dat de overgangsregeling in strijd zou zijn met de rechtszekerheid, en concludeerde dat de keuze van de regelgever voor deze regeling niet kennelijk onredelijk was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State. De rechter, mr. D.J. Post, en de griffier, E.M. Elferink, waren aanwezig bij de uitspraak.