ECLI:NL:RBDHA:2014:7245
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing over voorlopige voorzieningen in asielzaak van Somalische zeepiraten
Op 13 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij drie veroordeelde Somalische zeepiraten hun beroep tegen een afgewezen asielaanvraag in Nederland mochten afwachten. De zaak betreft de verzoeken om voorlopige voorzieningen geregistreerd onder de nummers AWB 14/12580 en AWB 14/13310. De vreemdelingenrechter oordeelde dat de verzoekers, die dreigden op 29 juni 2014 uit Nederland te worden verwijderd, spoedeisend belang hadden bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoekers een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij terugkeer naar Somalië, vooral gezien hun strafrechtelijke verleden en de intentie van de Nederlandse autoriteiten om deze informatie te delen met de Somalische autoriteiten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet treffen van de verzochte voorziening zou leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de verzoekers, aangezien de rechtbank nog geen uitspraak had gedaan in de beroepszaak. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod niet zonder rechterlijke toetsing konden plaatsvinden. Daarom werd het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geschorst totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 974,-.
In een tweede verzoek om vrijstelling van het griffierecht, dat ook op 13 juni 2014 werd behandeld, oordeelde de voorzieningenrechter dat de verplichting tot het betalen van het griffierecht een wezenlijke inbreuk vormde op het recht op toegang tot de rechter, en verleende hij de verzoeker vrijstelling van het griffierecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening geregistreerd onder AWB 14/13310 werd afgewezen, omdat de verzoeker geen belang meer had bij deze beoordeling, gezien de eerder toegewezen voorlopige voorziening.