Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
en zijn moeder,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Op 8 juni 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 15 juni 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2007 is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend als bedoeld in B9 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), met ingang van 21 december 2006, geldig tot 21 december 2007, laatstelijk verlengd tot 21 december 2009.
Bij besluit van 28 maart 2007 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘gezinshereniging bij ouder’ verleend met ingang van 28 maart 2007, geldig tot 21 december 2007, laatstelijk verlengd tot 21 december 2009.
Bij besluiten van 18 januari 2010 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlenging van de aan hen verleende verblijfsvergunning afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 22 juli 2010 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. De tegen deze besluiten ingestelde beroepen zijn bij uitspraak van 23 juni 2011 (AWB 10/29274 en 10/29272) van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 13 juli 2012 (201108009/1/V3) door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd.
Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor vergunningverlening op grond van de Overgangsregeling, dan wel de Regeling, omdat eiser ten tijde van de besluitvorming in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘conform beschikking minister’. Nu eiser niet aan de voorwaarden voldoet, heeft verweerder de aanvraag afgewezen, wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Gelet daarop komt eiseres evenmin in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder van het horen van eisers in bezwaar afgezien.
Contra-indicatie, onder b is bepaald dat de IND de vergunning niet verleend als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van de volgende contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geconstateerd worden:
a. (…);
b. de vreemdeling al houder is van een verblijfsvergunning anders dan een vergunning onder de beperking:
- asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw;
- regulier voor bepaalde tijd op medische gronden;
- als genoemd in hoofdstuk B9 Vc;
- verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;
- verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
- het volgen van een studie.
c. (…);
d. (…), of
e. (…).