In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster], die in Ghana woont, met betrekking tot de erkenning van haar Nederlandse nationaliteit. De zaak betreft de erkenning van de geboorte van [verzoekster], die op [geboortedag] 1988 in Ghana is geboren. Er zijn twee geboorteakten geregistreerd: de eerste op 1 september 1993 en de tweede op 9 september 1998. De rechtbank moest vaststellen welke geboorteakte rechtsgeldig was, aangezien de eerste akte inmiddels was doorgehaald door de Ghanaese autoriteiten. De IND betwistte de rechtsgeldigheid van de tweede geboorteakte en stelde dat [verzoekster] niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit omdat haar vader op het moment van de eerste registratie nog geen Nederlander was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning door de vader, [A], op 9 september 1998 rechtsgeldig was, omdat hij op dat moment in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de tweede geboorteakte, die op 9 september 1998 was opgemaakt, in Nederland erkend moest worden, ondanks de bezwaren van de IND. De rechtbank concludeerde dat [verzoekster] door de erkenning op 9 september 1998 de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure voor beide partijen bepaald als eigen kosten, aangezien de IND niet kon worden verweten dat zij op de eerste geboorteakte was afgegaan, die ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog niet was doorgehaald.
De beslissing van de rechtbank bevestigt dat [verzoekster] vanaf 9 september 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en dat de partijen elk hun eigen kosten van de procedure moeten dragen.