ECLI:NL:RBDHA:2014:7154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
C-09-436619 - HA RK 13-67
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van de Nederlandse nationaliteit op basis van geboorteakte in Ghana

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster], die in Ghana woont, met betrekking tot de erkenning van haar Nederlandse nationaliteit. De zaak betreft de erkenning van de geboorte van [verzoekster], die op [geboortedag] 1988 in Ghana is geboren. Er zijn twee geboorteakten geregistreerd: de eerste op 1 september 1993 en de tweede op 9 september 1998. De rechtbank moest vaststellen welke geboorteakte rechtsgeldig was, aangezien de eerste akte inmiddels was doorgehaald door de Ghanaese autoriteiten. De IND betwistte de rechtsgeldigheid van de tweede geboorteakte en stelde dat [verzoekster] niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit omdat haar vader op het moment van de eerste registratie nog geen Nederlander was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning door de vader, [A], op 9 september 1998 rechtsgeldig was, omdat hij op dat moment in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de tweede geboorteakte, die op 9 september 1998 was opgemaakt, in Nederland erkend moest worden, ondanks de bezwaren van de IND. De rechtbank concludeerde dat [verzoekster] door de erkenning op 9 september 1998 de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure voor beide partijen bepaald als eigen kosten, aangezien de IND niet kon worden verweten dat zij op de eerste geboorteakte was afgegaan, die ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog niet was doorgehaald.

De beslissing van de rechtbank bevestigt dat [verzoekster] vanaf 9 september 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en dat de partijen elk hun eigen kosten van de procedure moeten dragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/436619 / HA RK 13-67
Beschikking van 12 juni 2014
in de zaak van
[verzoekster],
verder te noemen [verzoekster]’,
wonende te Ghana,
verzoekster,
advocaat mr. S.S. Jangali te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’
zetelende te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Cappon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 5 februari 2013 ingekomen verzoekschrift,
  • de brieven van mr. Jangali van 5 september 2013, 19 maart 2014 en 13 mei 2014,
  • de brieven van de IND van 26 april 2013 en 16 december 2013,
  • de brieven van de officier van justitie van 24 januari 2014 en 1 april 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014 en op 15 mei 2014. Op beide zittingen is mr. Jangali verschenen, vergezeld van de heer [A], vader van [verzoekster]. Op de eerste zitting is mevrouw [X] verschenen als tolk en op de tweede zitting de heer [Y]. Mr. Cappon is op beide zittingen namens de IND verschenen.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende niet weersproken feiten.
2.1.
[verzoekster] is op [geboortedag] 1988 te [geboortedag] (Ghana) geboren. Haar geboorte is aanvankelijk tweemaal in de daartoe betreffende registers in Ghana geregistreerd. De eerste registratie is van 1 september 1993 (entry nummer [1]) en de tweede registratie is van
9 september 1998 (entry nummer [2]). Beide akten vermelden de geboorte van [verzoekster] op [geboortedag] 1988 in het [ziekenhuis] te [geboortedag], als dochter van [A] (verder te noemen “[A]”) en [B]. Op beide akten staat [A] vermeld als aangever (informant) van de geboorte.
2.2.
Van 19 augustus 1993 tot 3 februari 1995 is [A] gehuwd geweest met [C].
2.3.
Bij Koninklijk Besluit van 25 juni 1997 is aan [A] het Nederlanderschap verleend. In dat besluit is het voorbehoud opgenomen dat het Nederlanderschap wordt onthouden aan minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba is toegestaan. Aan [verzoekster] was op 25 juni 1997 geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba toegestaan.
2.4.
Op 3 mei 2002 is bij de Nederlandse ambassade te [geboortedag] ten behoeve van [verzoekster] een visumaanvraag gedaan. Bij deze aanvraag is de op 1 september 1993 opgemaakte geboorteakte overgelegd. De visumaanvraag is bij beschikking van 19 augustus 2002 afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is bij beschikking van 11 december 2002 kennelijk ongegrond verklaard.
2.5.
Op 8 augustus 2008 heeft [verzoekster] bij de Nederlandse ambassade te [geboortedag] een Nederlands paspoort aangevraagd. Bij die aanvraag is de op 9 september 1998 opgemaakte geboorteakte overgelegd. De aanvraag is bij beschikking van 26 september 2008 buiten behandeling gesteld. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is bij beschikking van 22 januari 2010 ongegrond verklaard.
2.6.
Bij brief van 17 mei 2013 heeft de Registrar of Birth and Deaths te [geboortedag] meegedeeld dat de op 1 september 1993 onder nummer [1] geregistreerde geboorteakte is doorgehaald en dat de op 9 september 1998 onder nummer [2] geregistreerde akte de echte geboorteakte is.

3.Het verzoek

[verzoekster] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding. Zij voert daartoe het volgende aan. Tijdens haar geboorte was haar moeder ongehuwd. Haar vader ([A]) heeft op 9 september 1998 haar geboorte aangegeven en hiermee zijn vaderschap erkend. Op het moment van erkenning was haar vader in het bezit van de Nederlandse nationaliteit en ongehuwd, zodat zij van rechtswege de Nederlandse nationaliteit van de erkenner verkreeg.

4.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

4.1.
De IND komt tot de conclusie dat de eerste geboorteakte van [verzoekster] met aangiftedatum 1 september 1993 als rechtsgeldig dient te worden aangemerkt en dat de latere geboorteakte van 9 september 1998 niet rechtsgeldig is. Dit heeft tot gevolg dat [verzoekster] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat haar vader op 1 september 1993 nog niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
4.2.
Subsidiair voert de IND aan dat de tweede geboorteakte, zelfs als deze naar Ghanees recht rechtsgeldig zou zijn, in Nederland op grond van artikel 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo. artikel 10:100 lid 1 onder b BW niet kan worden erkend, omdat de Ghanese ambtenaar van de burgerlijke stand bij het opmaken van die tweede geboorteakte geen behoorlijk onderzoek heeft gedaan. Er is immers niet onderkend dat er reeds een eerdere geboorteakte bestond.
4.3.
De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

5.De beoordeling

5.1.
Niet staat ter discussie dat [verzoekster] op enig moment door [A] is erkend en dat [A] met ingang van 25 juni 1997 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
5.2.
Voor de beantwoording van de vraag of [verzoekster] als gevolg van de erkenning door [A] in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit is van belang dat vast komt te staan wanneer de erkenning heeft plaatsgevonden. Niet in geschil is dat de vermelding van [A] op de geboorteakte van [verzoekster] als vader en als informant - mede gelet op de omstandigheid dat zowel [A] als de moeder van [verzoekster] ten tijde van de geboorte van [verzoekster] ongehuwd waren - voldoende is om te concluderen dat [verzoekster] bij de registratie van haar geboorte door [A] is erkend. De rechtbank dient derhalve vast te stellen welke geboorteregistratie rechtsgeldig is. Indien wordt uitgegaan van de op
1 september 1993 geregistreerde geboorteakte, heeft [verzoekster] niet de Nederlandse nationaliteit verkregen, omdat [A] op dat moment nog niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en er bij zijn naturalisatie op 25 juni 1997 een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van minderjarige kinderen die geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba hadden. [verzoekster] verbleef op 1 september 1993 en op 25 juni 1997 in Ghana. Indien echter wordt uitgegaan van de op 9 september 1998 geregistreerde geboorteakte, heeft [verzoekster] wel de Nederlandse nationaliteit verkregen. Artikel 4 lid 1 RWN bepaalde op 9 september 1998 immers dat de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend Nederlander wordt.
5.3.
De op 1 september 1993 geregistreerde geboorteakte is in Ghana inmiddels doorgehaald. Dit blijkt uit een brief van de Registrar of Birth and Deaths van 17 mei 2013. Uit door de IND ingewonnen informatie is gebleken dat deze brief authentiek is. Als reden voor doorhaling van die geboorteakte heeft de betreffende Registrar aan mr. Jangali doorgegeven dat hem uit onderzoek is gebleken dat [A] op 1 september 1993 niet in Ghana verbleef, zodat de vermelding op die akte van [A] als aangever van de geboorte onjuist is. Wijziging van de akte zou alleen mogelijk zijn, indien duidelijkheid zou worden verkregen over de vraag wie de aangifte op 1 september 1993 heeft gedaan. Nu dergelijke duidelijkheid niet is verkregen, kon de geboorteakte niet worden gewijzigd en is de akte van 1 september 1993, conform de toepasselijke regelgeving, doorgehaald. De op 9 september 1998 geregistreerde geboorteakte dient wel als juist te worden aangemerkt, omdat is aangetoond dat [A] op die datum in Ghana verbleef en zelf aangifte heeft gedaan van de geboorte van [verzoekster]. De akte van 9 september 1998 is derhalve overeenkomstig de in Ghana geldende maatstaven opgemaakt.
5.4.
De rechtbank is niet gebleken van redenen om te twijfelen aan de door mr. Jangali weergegeven gang van zaken in Ghana. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank thans dient te beoordelen of de op 9 september 1998 geregistreerde geboorteakte van [verzoekster] in Nederland kan worden erkend.
5.5.
Uit artikel 10:101 lid 1 BW juncto artikel 10:100 lid 1 BW blijkt dat in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, in Nederland van rechtswege worden erkend, tenzij zich één van de weigeringsgronden voordoet. De IND voert aan dat bij het opmaken van de tweede geboorteakte geen behoorlijk onderzoek is gedaan, zodat erkenning binnen de Nederlandse rechtssfeer dient te worden uitgesloten. De IND verwijst hierbij naar een uitspraak van de Raad van State van 16 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BY8525).
5.6.
De rechtbank overweegt dat de betrokken ambtenaar in Ghana kan worden verweten dat hij bij het opmaken van de tweede geboorteakte niet heeft geconstateerd dat er reeds eerder een geboorteakte met betrekking tot [verzoekster] was opgemaakt. Deze omstandigheid acht de rechtbank echter niet dermate zwaarwegend dat dit tot gevolg moet hebben dat in dit geval erkenning aan de tweede geboorteakte dient te worden onthouden. Van belang is daarbij dat is gebleken dat met betrekking tot de eerste geboorteregistratie niet valt te achterhalen wie de aangever (informant) was, zodat gerechtvaardigde twijfel is ontstaan aan de rechtsgeldigheid van die eerste geboorteregistratie. Een beroep op voormelde uitspraak van de Raad van State van 16 januari 2013 kan de IND niet baten. In die zaak gaat het niet om een gehele doorhaling van een geboorteakte, zoals in de onderhavige zaak, maar ‘slechts’ om een wijziging van een geboorteakte die vervolgens wel bleef bestaan. Het ging hier om het feit dat alleen was afgegaan op de verklaring van een oom en verder in het geheel geen onderzoek is gedaan. Dat is in de onderhavige zaak anders, nu wel enig onderzoek is gedaan en aan de hand van de stempels in het paspoort aangenomen dient te worden dat [A] in 1993 niet in Ghana is geweest en dus geen informant kan zijn terwijl hij wel als zodanig staat vermeld op de akte. In verband daarmee is die eerste akte doorgehaald.
5.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [verzoekster] op 9 september 1998 rechtsgeldig is erkend door [A] en dat zij door die erkenning op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 RWN(oud) op 9 september 1998 de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Het verzoek dient derhalve te worden toegewezen.
5.8.
De rechtbank zal bepalen dat ieder de eigen kosten van deze procedure dient te dragen. Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift op 5 februari 2013 was nog niet bekend dat de eerste geboorteregistratie van [verzoekster] was doorgehaald, zodat de IND niet kan worden verweten dat is uitgegaan van die eerste geboorteregistratie en [verzoekster] niet in het bezit was gesteld van de Nederlandse nationaliteit.

6.De beslissing:

De rechtbank:
- stelt vast dat [verzoekster], geboren op [geboortedag] 1988 te [geboortedag], Ghana, vanaf 9 september 1998 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit,
- bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van deze procedure zullen dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. G.H.I.J. Hage en mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.