ECLI:NL:RBDHA:2014:7086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
AWB-14_229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing alleenstaande-ouderkorting wegens gezamenlijke huishouding met familieleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de alleenstaande-ouderkorting. Eiseres, een ongehuwde moeder, had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting ontvangen van de Belastingdienst voor het jaar 2011, waarbij de alleenstaande-ouderkorting niet was verleend. Eiseres woonde samen met haar dochter, ouders en broer op hetzelfde adres, wat leidde tot de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres voldeed aan de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting, de nauwe familieband met de andere bewoners van het huis een op zuiver commerciële gronden stoelende betrekking uitsloot. Dit betekent dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van de wet, waardoor eiseres niet in aanmerking kwam voor de korting. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die de definitie van gezamenlijke huishouding beperkt had uitgelegd.

Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, verwijzend naar een huurovereenkomst die medeondertekend was door een inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen vertrouwen kon ontlenen aan deze overeenkomst, aangezien het beleid met betrekking tot de alleenstaande-ouderkorting was gewijzigd en eiseres in eerdere jaren geen aanspraak had gemaakt op deze korting.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de navorderingsaanslag en de beslissing van de Belastingdienst in stand bleven. Eiseres had geen recht op de alleenstaande-ouderkorting, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/229
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2014 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.645.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014 te Den Haag.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A].

Overwegingen

Feiten
1.
Eiseres is geboren op [datum] 1966 en is ongehuwd. Zij genoot in het onderhavige jaar een bedrag van € 26.645 aan inkomsten uit tegenwoordige arbeid, waarop een bedrag van € 5.938 aan loonheffing is ingehouden.
2.
Eiseres heeft een dochter die geboren is op [datum] 1991. Zij zijn samen gedurende het hele jaar 2011 woonachtig op het adres [adres] te [Z]. In de basisadministratie persoonsgegevens staan in 2011 op dit adres, naast eiseres en haar dochter, ook haar ouders en broer ingeschreven.
3.
Eiseres heeft in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 (de aangifte) een beroep gedaan op de alleenstaande-ouderkorting.
4.
Verweerder heeft op 21 juni 2013 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 (de aanslag) overeenkomstig de aangifte vastgesteld. De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd op 26 oktober 2013 waarbij de alleenstaande-ouderkorting niet is verleend.
5.
Tot de stukken van het geding behoort een huurovereenkomst tussen eiseres en haar moeder, [B], waarin wordt omschreven welk deel van de woning eiseres huurt, de huurprijs en het medegebruik van keuken, douche, wc, schuur en woonkamer. In deze overeenkomst is verder onder andere vastgelegd dat eiseres zelf haar boodschappen doet en voor zichzelf kookt, wast en strijkt. De huurovereenkomst is medeondertekend door [C].
6.
Uit de door eiseres overgelegde rekeningafschriften volgt dat zij gedurende de maanden januari tot en met april 2011 maandelijks een bedrag van € 272,27 overgemaakt heeft op de rekening van haar ouders, met als omschrijving ‘kostgeld [X]’.
Geschil7. In geschil is of eiseres voor het jaar 2011 in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkorting.
8.
Eiseres stelt dat zij als alleenstaande ouder dient te worden aangemerkt. Bij de gemeente [Z] staat zij als alleenstaande ingeschreven. Zij verwijst verder naar de huurovereenkomst, waaruit volgt dat zij zelf kookt, boodschappen doet, strijkt, wast, kleding en verzorgingsmiddelen koopt en haar verzekeringen betaalt. Aangezien de huurovereenkomst is medeondertekend door de inspecteur kan zij hier vertrouwen aan ontlenen. Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 juni 2013. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van de alleenstaande-ouderkorting.
9.
Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10.
Ingevolge artikel 8.15, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2011) geldt de alleenstaande-ouderkorting voor een belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a. geen partner heeft;
b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
11.
Niet in geschil is dat eiseres voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of eiseres voldoet aan het bepaalde in artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onder c Wet IB 2001, te weten of eiseres een huishouding voerde met enkel haar dochter en niet tevens een gezamenlijke huishouding met haar ouders en broer die op hetzelfde adres in de basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven.
12.
Naar volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV2586) dient het begrip gezamenlijke huishouding beperkt te worden uitgelegd. Indien meer personen gebruik maken van een wooneenheid, zoals ook bij eiseres aan de orde is, is slechts dan geen sprake van een gezamenlijke huishouding, indien tussen de samenwoners een op zuiver commerciële gronden stoelende betrekking bestaat. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in geval van kostgangers of indien de kosten van de huishouding op zakelijke basis worden gedeeld.
13.
Naar het oordeel van de rechtbank staat een nauwe familieband aan een op zuiver commerciële gronden stoelende betrekking in de weg. Nu vast staat dat eiseres een woning bewoont met eerste- en tweedegraads bloedverwanten en er aldus sprake is van huisvesting binnen de familiesfeer sluit dit een zuiver commerciële grondslag ten aanzien van deze huisvesting uit. Dat alle bewoners een eigen financiële bijdrage leveren aan de kosten van huisvesting, voeding en verzorging maakt dit niet anders. Eiseres komt dan ook niet in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkorting.
14.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. De onder 5 genoemde huurovereenkomst is medeondertekend door [C] toenmalig inspecteur bij de Belastingdienst. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat met ingang van 2004 in de aanslagregeling de alleenstaande-ouderkorting is gecorrigeerd en het begunstigende beleid is beëindigd. Eiseres heeft in haar aangifte over de jaren 2005 tot en met 2008 bovendien geen beroep gedaan op de alleenstaande-ouderkorting. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres gelet op het hiervoor overwogene geen vertrouwen meer ontlenen aan de medeondertekening van de huurovereenkomst door de inspecteur en slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel derhalve niet.
15.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep