ECLI:NL:RBDHA:2014:7086
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing alleenstaande-ouderkorting wegens gezamenlijke huishouding met familieleden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de alleenstaande-ouderkorting. Eiseres, een ongehuwde moeder, had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting ontvangen van de Belastingdienst voor het jaar 2011, waarbij de alleenstaande-ouderkorting niet was verleend. Eiseres woonde samen met haar dochter, ouders en broer op hetzelfde adres, wat leidde tot de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres voldeed aan de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting, de nauwe familieband met de andere bewoners van het huis een op zuiver commerciële gronden stoelende betrekking uitsloot. Dit betekent dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van de wet, waardoor eiseres niet in aanmerking kwam voor de korting. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die de definitie van gezamenlijke huishouding beperkt had uitgelegd.
Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, verwijzend naar een huurovereenkomst die medeondertekend was door een inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen vertrouwen kon ontlenen aan deze overeenkomst, aangezien het beleid met betrekking tot de alleenstaande-ouderkorting was gewijzigd en eiseres in eerdere jaren geen aanspraak had gemaakt op deze korting.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de navorderingsaanslag en de beslissing van de Belastingdienst in stand bleven. Eiseres had geen recht op de alleenstaande-ouderkorting, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.