ECLI:NL:RBDHA:2014:7084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
461682 KG ZA 14-279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van inschrijvingen op nationale openbare aanbesteding voor inhuur van flexibele arbeidskrachten ten behoeve van de Rijksoverheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft Manpower B.V. de Staat der Nederlanden aangeklaagd naar aanleiding van een nationale openbare aanbesteding voor de inhuur van flexibele arbeidskrachten ten behoeve van de Rijksoverheid. De aanbesteding, die op 11 november 2013 werd aangekondigd, had als doel het sluiten van raamovereenkomsten met verschillende ministeries en diensten. Manpower, samen met Randstad en Tempo Team, had ingeschreven op meerdere percelen van de aanbesteding.

De kern van het geschil draait om de beoordeling van de inschrijvingen. Manpower stelt dat de beoordelingsmethodiek niet in overeenstemming was met de vooraf bekendgemaakte beoordelingssystematiek en dat haar inschrijvingen ten onrechte als gelijk zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat Manpower geen bezwaren heeft geuit tegen de beoordelingsmethodiek vóór de inschrijving en dat zij door in te schrijven akkoord is gegaan met de voorwaarden.

De rechter concludeert dat Manpower onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar inschrijvingen wezenlijk verschilden van die van de andere inschrijvers. De vorderingen van Manpower worden afgewezen, evenals de vorderingen van Randstad en Tempo Team tegen Manpower. De kosten van de procedure worden voor rekening van Manpower gesteld. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter op 6 mei 2014.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/461682 / KG ZA 14-279
Vonnis in kort geding van 6 mei 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap
Manpower B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
  • het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
  • het ministerie van Buitenlandse Zaken,
  • het ministerie van Algemene Zaken,
  • het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
  • het ministerie van Financiën, de Belastingdienst,
  • het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
  • het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
  • het ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat,
  • de Dienst Justitiële Inrichtingen,
  • de Hoge Colleges van Staat (de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Algemene Rekenkamer, de Nationale Ombudsman en de Raad van State),
zetelend te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. J.H.C.A. Muller te Den Haag,
waarin zijn tussengekomen:
- de besloten vennootschap
Randstad Uitzendbureau B.V.,
- de besloten vennootschap
Randstad Resource Bedrijf Zakelijk B.V.,
gevestigd te Diemen,
advocaat mr. M.A. de Jong te Amsterdam.
en
- de besloten vennootschap
Tempo Team Professionals B.V.,
- de besloten vennootschap
Tempo Team Projecten B.V.,
- de besloten vennootschap
Tempo Team Resource B.V.,
- de besloten vennootschap
Tempo Team Uitzenden B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaten mrs. G.W.A. van de Meent en W.M.A. Pronk te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘Manpower’.
Gedaagden worden hierna (gemakshalve in enkelvoud) aangeduid als ‘de Staat’.
Interveniënten worden hierna (gemakshalve in enkelvoud) aangeduid als
‘Randstad’ respectievelijk ‘Tempo Team’.

1.De incidenten tot tussenkomst, subsidiair voeging

Randstad en Tempo Team hebben primair gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Manpower en de Staat en subsidiair om zich in deze procedure te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter zitting van 18 april 2014 hebben Manpower en de Staat desgevraagd kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van de primaire vordering in de incidenten. Randstad en Tempo Team zijn vervolgens toegelaten als tussenkomende partijen, nu zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij tussenkomst belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en aan de goede procesorde in het algemeen.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 april 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 11 november 2013 heeft de Haagse Inkoop Samenwerking (hierna: HIS) namens het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nationale openbare aanbesteding aangekondigd voor de inhuur van flexibele arbeidskrachten ten behoeve van de rijksoverheid onder de benaming “Inhuur Flexibele Arbeidskrachten Rijksoverheid 2014”. Doel van de aanbesteding is het sluiten van raamovereenkomsten met alle deelnemende diensten binnen de Rijksoverheid. Deze overeenkomsten hebben onder meer betrekking op het inhuren van Flexibele arbeidskrachten op uitzend- en detacheringsbasis. Dit gedeelte van de opdracht is onderverdeeld in percelen (perceel 1. tot en met 8.). Voor deze openbare nationale aanbesteding heeft vorenbedoeld ministerie een Beschrijvend Document (hierna: BD) doen publiceren, welk document is gevolgd door twee Nota’s van Inlichtingen.
2.2.
In het BD is onder “4.4 Beoordelingssystematiek kwaliteit” onder meer het volgende opgenomen:

Generieke inschrijvingsvoorschriften
(…)
-
Bij inschrijving op meerdere percelen dienen per perceel alle afzonderlijke Subgunningscriteria beantwoord te worden. Aangezien de subgunningscriteria per perceel identiek zijn, is het u toegestaan om, daar waar de beantwoording geen perceelspecifiek karakter heeft - dezelfde beantwoording - aan te houden. Echter, u dient het volledige antwoord uit te werken op de daarvoor bestemde plek en NIET te verwijzen naar eerdere beantwoording in een ander perceel. Geef waar nodig duidelijk aanof en waarverschil zit in de beantwoording van de subgunningscriteria voor de verschillende percelen. Indien de beantwoording identiek is willen we u vragen dit ook aan te geven.
2.3.
In de eerste Nota van Inlichtingen bij het BD luiden de onder 2. en 4. opgenomen vragen en antwoorden:
2. “Wordt per perceel een separate beoordelingscommissie ingesteld met verschillende functionarissen? Beoordelen zij de totale aanbiedingen van de Inschrijvers of worden de wensen door verschillende personen beoordeeld?
Antwoord: De beoordelingen vinden “horizontaal” plaats. Dat wil zeggen dat een beoordelaar dezelfde wens of set van wensen van de inschrijvers op alle relevante percelen gaat beoordelen. Per wens of set van wensen is er dus een aparte deelbeoordelingscommissie. Een beoordelaar kan in één of meerdere deelbeoordelingscommissies zitting hebben.”
4. “Wij begrijpen dat u de namen van de functionarissen die zitting hebben in de beoordelingscommissie niet bekend maakt. Wilt u per perceel per vraag aangeven wat de functies zijn van de beoordelaars zodat wij een keuze kunnen maken uit de meest relevante informatie voor de beantwoording van de wensen?
Antwoord: Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 wordt er niet per perceel beoordeeld. De Beoordelingscommissie zal bestaan uit functionarissen met expertise op gebied van HRM, lijnmanagement en Inkoop/Aanbesteden.”
2.4.
Onder meer Manpower, Randstad en Tempo Team hebben ingeschreven op de percelen 1. tot en met 7. van de aanbesteding.
2.5.
Manpower heeft bij haar inschrijving op de percelen 1. tot en met 7. bij ieder perceel de navolgende inleiding vermeld:

U hebt ons gevraagd aan te geven waar per perceel verschillen zitten ten aanzien van de overige percelen. Wij hebben elk perceel specifiek geschreven voor een Deelnemende dienst. Ons dienstverleningsmodel is in grote lijnen herkenbaar maar is per perceel aangepast op de wensen en behoeften van een Deelnemende Dienst. Dit verschil zit soms in zinnen verweven en is in ieder geval detaillistisch. Wij vragen u dan ook om ons hele antwoord op dit perceel te lezen / te beoordelen.”
2.6.
Bij brief van 18 februari 2014 (hierna: de gunningsbeslissing) heeft HIS aan Manpower laten weten dat haar afzonderlijke inschrijvingen voor de percelen 1. tot en met 7. niet zijn aangemerkt als de economisch meest voordelige inschrijvingen en daarom niet voor gunning in aanmerking komen. HIS geeft daarbij aan dat zij voornemens is
“ten aanzien van de percelen 1, 4, 5 en 7 de opdracht te gunnen aan:
1.
de combinatie Randstad Resource Bedrijf Zakelijk B.V. / Randstad Uitzendbureau B.V.,
en ten aanzien van de percelen 2, 3 en 6 de opdracht te gunnen aan:
de combinatie Randstad Resource Bedrijf Zakelijk B.V. / Randstad Uitzendbureau B.V.,
StartPeople B.V. en
de combinatie Tempo-Team Uitzenden B.V. / Tempo-Team Projecten B.V. /
Tempo-Team Professionals B.V. / Tempo-Team Resource B.V.
2.7.
In voormelde brief van 18 februari 2014 wordt voorts vermeld:

Deze inschrijvers hebben de economisch meest voordelige inschrijvingen ingediend.
In Bijlage 1 wordt per perceel waarvoor u heeft ingeschreven een overzicht weergegeven met de behaalde scores van uzelf en van de winnende inschrijvingen.
In Bijlage 2 worden de motiveringsgronden weergegeven die geleid hebben tot de aan uw inschrijvingen toegekende scores.”
2.8.
In vorenbedoelde Bijlage 2 wordt het volgende vermeld:

De beoordelingscommissies hebben geconstateerd dat uw inschrijvingen voor de percelen waarvoor u heeft ingeschreven, behoudens enkele kleine nuances, in essentie gelijk zijn.
Dit heeft er toe geleid dat de beoordelingscommissies uw inschrijvingen over de verschillende percelen hetzelfde hebben beoordeeld. Dit heeft geresulteerd in dezelfde consensuscijfers en de daaruit volgende scores. Daarom zijn de motiveringsgronden gelijk.
Hieronder treft u de motiveringsgronden voor de percelen waarvoor u heeft ingeschreven.
Leverancier: Manpower: Motivering voor de Percelen 1 tot en met 7
KW-1 behandeling van aanvragen tot aan plaatsing (8)
Manpower heeft goed inzicht gegeven in hoe zij het proces van ontvangst van de aanvraag tot en met het aanbieden van kandidaten doelmatig en doeltreffend inricht. Gebruik van het (Overheids) FlexLoket draagt bij aan een efficiënt proces met voldoende mogelijkheden voor sturing. De beschreven processtappen zijn concreet en passend voor de door Manpower voorgestelde situatie, maar een afwijkende procesgang en mogelijk effect hiervan op de respons- en doorlooptijden had beter belicht kunnen worden. De te gebruiken voorzieningen zijn ook minder goed belicht. De
relatie met de respons- en doorlooptijden en eventuele garanties zijn minder scherp aangegeven. Bij de rollen en taakverdeling had het onderscheid en interactie tussen het Flexloket, het CoRE, de lokale vestigingen en eventuele onderaannemers beter verduidelijkt kunnen worden. Manpower geeft een goede uitwerking van de risico’s en mitigerende maatregelen.
(…)
KW-5 processen, systemen (6)
Het implementatieplan gericht op processen en systemen geeft voldoende waarborgen voor een tijdige start van de dienstverlening en continuïteit van de bedrijfsvoering bij de deelnemende diensten. De door Manpower uitgewerkte activiteiten en planning zijn echter met name op systeem- en dienstspecitieke aandachtspunten minder specifiek, concreet en aannemelijk. Het is aannemelijk dat de deelnemende dienst bij start van de raamovereenkomst geen hinder ondervindt. Manpower heeft een helder onderscheid gemaakt in verdeling van activiteiten en verantwoordelijkheden naar betrokken partijen. De nadere uitwerking van het communicatieplan is goed. De voorzieningen voor behandeling van vragen/issues tijdens de implementatie zijn onderbelicht en te weinig geconcretiseerd. Manpower heeft enkele risico’s/mitigerende maatregelen concreet benoemd, maar gaat te weinig in op de belangrijkste systeem- en procestechnische risico’s bij de implementatie, zoals de faIl-back opties bij niet tijdige aansluiting van systemen.
2.9.
In een gesprek op 4 maart 2014 is door de Staat aan Manpower een toelichting verstrekt inzake de gunningsbeslissing. Daarbij is Manpower te verstaan gegeven dat aan het begin van de plenaire beoordelingssessie aan de individuele beoordelaars is gevraagd of zij significante verschillen hadden gezien tussen de inschrijvingen van Manpower op de verschillende percelen, dat daarop door de individuele beoordelaars is geantwoord dat er “behalve de tenaamstelling” geen noemenswaardige verschillen waren tussen de inschrijvingen op de diverse percelen, dat op basis daarvan bij de plenaire beoordeling is besloten dat alle percelen gelijk zouden worden beoordeeld en dat geen rekening zou worden gehouden met eventuele verschillen tussen de inschrijvingen (van Manpower) op de diverse percelen.

3.Het geschil in de hoofdzaak en in de incidenten

3.1.
Na wijziging van eis vordert Manpower in de hoofdzaak, zakelijk weergegeven,
-
primair en subsidiair:de Staat te verbieden de raamovereenkomsten te gunnen zoals weergegeven in de voorlopige gunningsbeslissing van 18 februari 2014, voordat de geldige inschrijvingen op basis van de in het BD opgenomen toetsingskaders (
primair:door een ander beoordelingsteam) zijn herbeoordeeld en een nieuwe rangorde is vastgesteld, en de Staat te gebieden de nieuwe beoordeling vast te leggen in een nieuw gunningsvoornemen;
-
meer subsidiair:de Staat te gebieden om alsnog een voor Manpower voldoende verifieerbare gunningsbeslissing te nemen;
-
uiterst subsidiair:de Staat te gebieden voor perceel 1. tot en met 7. heraanbesteding te organiseren, voor zover gunning nog wenst te gunnen;
een en ander onder veroordeling in de kosten.
3.2.
Daartoe voert Manpower het volgende aan. Bij de beoordeling van haar inschrijvingen is ten onrechte geconcludeerd dat de inschrijvingen op de percelen 1. tot en met 7. in essentie gelijk zijn en dat er geen noemenswaardige verschillen zijn tussen de inschrijvingen op de verschillende percelen. Daarbij is het door Manpower bij de inschrijvingen geleverde maatwerk miskend, terwijl de opdracht juist is verdeeld in percelen om rekening te kunnen houden met de wensen van de individuele ministeries en diensten. De wijze waarop de inschrijvingen van Manpower zijn beoordeeld strookt niet met het vooraf bekend gemaakte beoordelingskader en ook niet met de keuze om de opdracht op te delen in percelen. Beoordeling van de afzonderlijke inschrijvingen op de percelen conform de vooraf bekendgemaakte beoordelingssystematiek zou voor Manpower tot een andere score hebben geleid. Voorts is uit de op 4 maart 2014 aan Manpower gegeven toelichting op de gunningsbeslissing gebleken dat de inschrijvingen zijn beoordeeld aan de hand van aspecten die niet vooraf bekend zijn gemaakt. Bij de boordeling van meerdere subgunningscriteria is buiten de vooraf gestelde normen getreden door punten toe te kennen aan aspecten die niet werden gevraagd. Ten slotte is uit een door Randstad overgelegde productie gebleken dat de motivering van de gunningsbeslissing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In de beoordelingen is immers sprake van standaardteksten die op alle situaties van toepassing kunnen zijn, waarbij niet wordt ingegaan op de relevante verschillen tussen de verschillende inschrijvingen en niet concreet wordt aangegeven op grond van welke punten niet de hoogste score is behaald. Om vorenstaande redenen kan de gunningsbeslissing van 18 februari 2014 niet in stand blijven.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
3.4.
Randstad vordert, zakelijk weergegeven, de vorderingen van Manpower jegens de Staat af te wijzen en de Staat gebieden over te gaan tot definitieve gunning van de opdracht (mede) aan Randstad, onder veroordeling van Manpower in de proceskosten.
3.5.
Tempo Team vordert, zakelijk weergegeven, de vorderingen van Manpower jegens de Staat af te wijzen, de Staat te verbieden om over te gaan tot herbeoordeling van de inschrijvingen en de Staat te gebieden de opdracht te gunnen zoals voorgenomen, dit onder veroordeling in de proceskosten, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.
3.6.
Randstad en Tempo Team hebben de gronden van hun vorderingen ter zitting toegelicht.
3.7.
De standpunten van Manpower en de Staat betreffende de vorderingen van Randstad en van Tempo Team worden - voor zover nodig - hierna besproken.

4.De beoordeling van het geschil

de vorderingen van Manpower
4.1.
Vooropgesteld wordt dat in het BD in samenhang met de Nota’s van Inlichtingen duidelijk is gemaakt dat bij de inschrijvingen op de aanbesteding de scores op de verschillende onderdelen van de inschrijving(en) zullen worden vastgesteld op basis van een door de beoordelingscommissie(s) uit te voeren horizontale beoordeling. In het antwoord op vraag 2 van de eerste Nota van Inlichtingen is deze wijze van beoordelen nader geduid door aan te geven dat een beoordelaar dezelfde wens of set van wensen van de inschrijvers op alle relevante percelen gaat beoordelen, dat per wens of set van wensen sprake is van een aparte deelbeoordelingscommissie en dat een beoordelaar in één of meerdere deelbeoordelingscommissies zitting kan hebben. De bij deze aanbestedingsprocedure te hanteren beoordelingssystematiek was aan potentiële inschrijvers derhalve voorafgaand aan de inschrijving bekend.
4.2.
Voorafgaand aan de uiterlijke inschrijfdatum zijn van de kant van Manpower geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen de bij deze aanbesteding te hanteren horizontale beoordelingsmethodiek en / of de samenstelling van de beoordelingscommissies. Ook heeft Manpower geen gebruik gemaakt van de tot 16 december 2013 bestaande mogelijkheid om ter verduidelijking vragen te stellen over de in de eerste Nota van Inlichtingen opgenomen vragen en antwoorden. Manpower heeft uiteindelijk op de aanbesteding ingeschreven. Door in te schrijven is zij akkoord gegaan met de aanbestedingsdocumentatie zoals voorhanden en derhalve ook met de daarin opgenomen beoordelingsmethodiek en de (wijze van) samenstelling van de beoordelingscommissies. Aan de terzake deze punten in de onderhavige procedure door Manpower aangevoerde gronden en kanttekeningen wordt daarom voorbijgegaan.
4.3.
Inzake de conclusie dat haar inschrijvingen op de percelen in essentie gelijk zijn en dat deze inschrijvingen onderling geen noemenswaardige verschillen vertonen stelt Manpower zich op het standpunt dat het door haar bij de inschrijvingen geleverde maatwerk is miskend. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat potentiële inschrijvers in het BD nadrukkelijk zijn gewezen op de eis dat per perceel de volledige oplossing dient te zijn uitgewerkt op de daarvoor in de inschrijving bestemde plek en dat - aangezien de subgunningscriteria per perceel identiek zijn - waar nodig in de inschrijvingen dient te worden aangegeven of en waar verschil zit in de beantwoording van de subgunningscriteria voor de verschillende percelen. Manpower heeft in verband daarmee in haar inschrijving echter slechts aangegeven dat zij elk perceel specifiek heeft geschreven voor de betreffende dienst dan wel het betreffende ministerie, met daarbij de mededeling dat het specifieke van de inschrijvingen op de verschillende percelen “soms in zinnen” is verweven en “in ieder geval detaillistisch” is. In strijd met de daartoe gegeven instructies heeft Manpower aldus nagelaten te specificeren of en waar die verschillen in de inschrijvingen op de percelen kunnen worden aangetroffen. Voor zover Manpower al zou kunnen worden gevolgd in haar stelling dat bij de beoordeling de relevante verschillen tussen haar inschrijvingen op de verschillende percelen niet zijn waargenomen (waarover overigens meer hierna), dient die omstandigheid daarom voor haar eigen rekening en risico te blijven. Anders dan Manpower kennelijk bij de inschrijving voor ogen heeft gehad is het immers niet aan de aanbesteder om bij inschrijvingen als die van Manpower op zoek te gaan naar relevante verschillen. Gelet ook op het belang van het gestelde maatwerk bij haar inschrijvingen had het op de weg van Manpower gelegen om de bedoelde verschillen in de inschrijvingen zelf voor het voetlicht te brengen en te duiden.
4.5.
Manpower stelt zich voorts op het standpunt dat de opdracht juist is verdeeld in percelen om rekening te houden met de wensen van de individuele ministeries en diensten en dat beoordeling van de afzonderlijke inschrijvingen op de percelen daarom meer in overeenstemming zou zijn geweest met de vooraf bekend gemaakte beoordelingssystematiek. Daarin wordt Manpower echter om de navolgende redenen niet gevolgd. Ten eerste heeft Manpower op de aanbesteding ingeschreven in de wetenschap dat, zoals blijkt uit de eerste Nota van Inlichtingen, de inschrijvingen niet per perceel worden beoordeeld. Als Manpower van mening is dat die omstandigheid zich niet verhoudt met het karakter van de uitvraag had het op haar weg gelegen dit voorafgaand aan sluiting van de inschrijftermijn aan de orde te stellen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Ten tweede is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de aanbestedingsdocumentatie geen aanleiding geeft voor het uitgangspunt dat, zoals Manpower veronderstelt, inschrijvers zijn uitgenodigd om per perceel een unieke, op de betreffende dienst dan wel het betreffende ministerie toegespitste inschrijving in te dienen. Ter zitting heeft de Staat in dat verband gemotiveerd uiteengezet dat bij de uitvraag binnen de percelen nauwelijks aandacht is gevraagd voor bijzondere behoeftestellingen op het gebied van inhuur van flexibele arbeidskrachten, dat de Programma’s van Eisen en Wensen voor de percelen 1. tot en met 7. (nagenoeg) overeenkomen en dat het homogene karakter van de dienstverlening waarop de aanbesteding ziet, heeft geleid tot een rijksbrede aanbesteding waarbij zeer weinig perceelspecifieke eisen zijn gesteld, hetgeen voor deze percelen geeft geleid tot een (vrijwel) identieke uitvraag. Anders dan Manpower veronderstelt, is maatwerk als kenmerkend element van de uitvraag niet te herleiden tot de aanbestedingsdocumentatie.
4.6.
Ten aanzien van de stelling dat bij de beoordeling van de inschrijvingen van Manpower ten onrechte is geconcludeerd dat de inschrijvingen in essentie gelijk zijn en geen noemenswaardige verschillen vertonen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter onderbouwing van die stelling wijst Manpower op twee voorbeelden die betrekking hebben op hetzelfde perceel (perceel 4). De inschrijvingen van Manpower op de andere percelen zijn niet in het geding gebracht. De stelling van Manpower dat haar inschrijvingen op de verschillende percelen wel degelijk van elkaar verschillen kan daardoor echter niet op juistheid worden beoordeeld. Bovendien kan uit de gunningsbeslissing worden opgemaakt dat (een zekere mate van) verschil in de inschrijvingen wel is opgemerkt, nu in die beslissing aan nuanceverschillen wordt gerefereerd. Het oordeel dat de inschrijvingen in essentie gelijk zijn en niet noemenswaardig verschillen is overigens niet zonder meer in strijd met hetgeen Manpower in algemene zin over verschillen per perceel in haar inschrijving heeft aangevoerd. Daarbij wordt wel gerefereerd aan perceelspecifieke elementen, maar wordt slechts aangegeven dat deze verschillen in zinnen verweven en detaillistisch zijn.
4.7.
Ter illustratie van verschillen zijn in haar inschrijvingen op de verschillende percelen wijst Manpower allereerst op het feit dat zij bij de inschrijving op perceel 4. (het ministerie van Financiën, de Belastingdienst) bij het onderdeel KW-1 (behandeling van aanvragen tot aan plaatsing) als onderscheidend element heeft opgenomen dat bij aanvragen van meer dan vier personen de accountmanager wordt ingeschakeld. Manpower stelt zich op het standpunt dat dit onderscheidend element bij de beoordeling is miskend. De Staat heeft dit door Manpower gegeven voorbeeld echter gemotiveerd weersproken door onder verwijzing naar de inschrijvingen op te merken dat Manpower ook in de inschrijving voor vier andere percelen melding maakt van de inzet van een accountmanager in het geval van vier of meer aanvragen en dat de inzet van de accountmanager ook wordt vermeld in gevallen waarin geen sprake is van groepsaanvragen. Een en ander brengt mee dat met dit voorbeeld geen sprake is van een onderscheidend element en miskenning van dit element daarom niet aan de orde is.
4.8.
Ter onderbouwing van haar betoog dat er wel degelijk verschillen zijn wijst Manpower voorts op onderdeel KW-5 (processen, systemen) van haar inschrijving op perceel 4. Een van de zes (6) bij dit onderdeel aan de orde zijnde beoordelingsaspecten betreft de mate waarin door inschrijvers aannemelijk wordt gemaakt dat bij de startdatum van de raamovereenkomst de continuïteit van de bedrijfsvoering bij de deelnemende dienst geen hinder ondervindt. Bij dit onderdeel heeft Manpower als onderscheidend element opgenomen dat in de implementatieperiode sprake zal zijn van een transitieperiode, zijnde een fase waarin nog gebruik gemaakt wordt van bestaande processen die hun werking hebben bewezen. Volgens Manpower is het onderscheidende aspect van dit onderdeel bij de beoordeling niet of onvoldoende meegewogen, nu Manpower bij alle percelen hetzelfde cijfer voor KW-5 heeft gescoord (een 6, zijnde “voldoende”). Ook ten aanzien van dit onderdeel van de inschrijving op perceel 4. heeft de Staat gemotiveerd uiteengezet dat geen sprake is van een onderscheidend element. Daartoe wijst de Staat er op dat Manpower thans bij vrijwel alle deelnemende diensten “zittend” dienstverlener en mag worden aangenomen dat Manpower daarom in alle voorkomende gevallen van bestaande processen gebruik zal maken om hinder bij de start van de raamovereenkomst(en) te voorkomen. Dat aannemelijk is dat de deelnemende dienst bij de start van de raamovereenkomst geen hinder ondervindt is voorts bij de motivering van de beoordeling van de inschrijving op perceel 4. als zodanig opgenomen bij onderdeel KW-5. Omdat dit voor alle percelen geldt, is met de aangeboden transitieperiode geen sprake van een onderscheidend element, zoals Manpower betoogt. Ook dit voorbeeld kan Manpower daarom niet baten.
4.9.
Voor het overige heeft Manpower ter onderbouwing van haar betoog over het miskennen van onderscheidende elementen slechts in algemene zin gesteld dat haar inschrijving(en) op de percelen “op een groot aantal punten” verschillen, waarbij zij een aantal onderdelen van de opdracht opsomt, dit echter zonder specifiek te duiden welke aspecten en welke percelen dit betreft. Vanwege het ontbreken van deze specificatie wordt Manpower daarom ook in dit betoog niet gevolgd. Bovendien heeft de Staat ter zitting puntsgewijs gemotiveerd weersproken dat bij de door Manpower opgesomde onderdelen van haar inschrijving(en) sprake is van verschillen.
4.10.
Slotsom van het vorenstaande is dat Manpower onvoldoende heeft aangedragen voor de conclusie dat - bij de beoordeling van haar inschrijvingen - de gestelde onderscheidende aspecten niet of onvoldoende zijn meegewogen en dat de Staat daarom in redelijkheid niet heeft kunnen oordelen dat de inschrijvingen op de percelen in essentie gelijk zijn.
4.11.
Als tweede kernbezwaar tegen de gunningsbeslissing heeft Manpower aangevoerd dat de deelnemende diensten “bij de beoordeling van meerdere subgunningscriteria meerdere malen buiten de vooraf gestelde normen getreden” zijn “door punten toe te kennen aan aspecten die niet werden gevraagd”. Manpower heeft dit toegelicht door te stellen dat haar uit het toelichtingsgesprek op 4 maar 2014 is gebleken dat winnende inschrijvers (waarbij in de dagvaarding Randstad specifiek wordt genoemd) bij KW-1 van de percelen punten hebben gescoord door te beschrijven hoe zal worden omgegaan met kandidaten die uiteindelijk niet blijken te voldoen. Volgens Manpower had dat niet gemogen, nu ten aanzien van KW-1 slechts werd gevraagd naar de inrichting van het proces van de “behandeling van aanvragen tot en met het aanbieden van de kandidaten”.
4.12.
Ter zitting heeft Randstad verklaard dat zij bij de invulling van KW-1 bij geen van de percelen aandacht heeft besteed aan de wijze waarop zal worden omgegaan met afgewezen kandidaten, zodat Randstad daar geen extra punten voor kan hebben gekregen. Een en ander vindt steun in de motivering van de beoordeling van onderdeel KW-1 in de gunningsbeslissing die op 18 februari 2014 aan Randstad is verzonden, welke motivering als productie door Randstad in het geding is gebracht. In zoverre missen de stellingen van Manpower, voor zover die Randstad betreffen, ook feitelijke grondslag. Ter zitting heeft de heer Klaver, die bij het toelichtingsgesprek aanwezig is geweest, voorts gemotiveerd uiteengezet dat dit punt daar niet aan de orde is geweest. Nu verder nergens uit blijkt dat dit punt een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de subgunningscriteria, zal dit verweer verder buiten beschouwing worden gelaten. Bovendien heeft de Staat ter zitting gemotiveerd gesteld dat, als dit punt al bij het toelichtingsgesprek op 4 maart 2014 aan de orde is geweest, dit valt onder het subgunningscriterium KW-1, waar het gaat om “de mate waarin (…) maatregelen, voorzieningen of systemen zijn benoemd die waarborgen dat inschrijver (…) blijvend zal voldoen aan de overeengekomen responstijden en oplevertijden”. Zie voor dit beoordelingsaspect de bij het BD opgenomen “Bijlage A-2 Wensen IFAR 2014 Uitzenden / detacheren - Percelen 1 tot en met 8”, waar de kwalitatieve subgunningscriteria nader zijn uitgewerkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat dit aspect in dit kader kunnen beoordelen. Dat brengt mee dat in dit voorbeeld geen sprake is van het toekennen van punten vanwege aspecten die niet zijn gevraagd. Nu Manpower op dit punt voor het overige geen voorbeelden heeft aangevoerd, kan zij dan ook niet worden gevolgd in haar betoog dat de beoordeling door de commissies is uitgevoerd aan de hand van (beoordelings)aspecten die vooraf niet bekend zijn gemaakt.
4.13.
Het vorenstaande brengt mee dat Manpower ook niet wordt gevolgd in haar tweede kernbezwaar tegen de gunningsbeslissing.
4.14.
Bij de mondelinge behandeling van deze zaak heeft Manpower zich voorts op het standpunt gesteld dat ook een ander motiveringsgebrek aan het handhaven van de gunningsbeslissing in de weg staat. Dat gebrek is haar gebleken uit de productie die Randstad heeft overgelegd. Die productie betreft een deel van de aan Randstad gerichte gunningbeslissing, te weten de motivering op eerdergenoemd onderdeel KW-1. Volgens Manpower blijkt daaruit dat bij de motivering van de gunningbeslissingen sprake is van één standaardtekst, die summier en globaal is en altijd klopt, die niet ingaat op relevante verschillen en die niet concretiseert op welke relevante punten de hoogste score is gehaald. Manpower is tot die conclusie gekomen door voor wat betreft het onderdeel KW-1 de motivering van haar inschrijving te vergelijken met de inschrijving van Randstad. Naar aanleiding daarvan overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.15.
Voorop staat dat de aanbestedende dienst in beginsel een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beoordelen van de inschrijvingen en dat daarom in beginsel slechts sprake kan zijn van een marginale toetsing. Voor ingrijpen van de voorzieningenrechter is slechts ruimte als de aanbestedende dienst in redelijkheid niet tot het betreffende oordeel heeft kunnen komen. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. Anders dan Manpower stelt, zijn de twee aangehaalde motiveringen niet dusdanig gelijk dat sprake is van één standaardtekst. De motiveringen hebben overeenkomende passages, maar kennen evenzeer verschillen. Dat de motiveringen overeenkomsten hebben is bovendien niet zonder meer onbegrijpelijk, nu Manpower en Randstad op onderdeel KW-1 beide acht (8) punten hebben gescoord. Daar komt bij dat de door Manpower gemaakte vergelijking slechts één element (namelijk het onderdeel KW-1) van de inschrijvingen van één inschrijver betreft en als zodanig onvoldoende voor de conclusie dat de gestelde overeenkomst in de motivering aan de orde is bij alle inschrijvingen. Ook op dit punt wordt Manpower daarom niet gevolgd in haar stellingen inzake motiveringsgebreken in de gunningsbeslissing.
4.16.
Al het vorenstaande leidt tot de slotsom dat Manpower onvoldoende heeft aangedragen voor de conclusie dat de inschrijvingen dienen te worden herbeoordeeld, dat de gunningsbeslissing nader dient te worden gemotiveerd of dat heraanbesteding dient plaats te vinden. Haar vorderingen komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.17.
Manpower zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.
de vorderingen van Randstad en van Tempo Team
4.18.
In de te geven beslissing in de zaak tussen Manpower en de Staat ligt besloten dat de vorderingen van Randstad en van Tempo Team jegens Manpower en de Staat wegens gebrek aan belang niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.19.
Randstad en Tempo Team zullen vanwege de afwijzing van hun vorderingen jegens Manpower en de Staat worden veroordeeld in de kosten van Manpower en de Staat. Deze kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat Manpower en de Staat door die vorderingen extra kosten hebben moeten maken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Manpower voor wat betreft de jegens de Staat ingestelde vorderingen in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 608,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris advocaat, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
- veroordeelt Manpower tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan;
- wijst af het door Randstad jegens Manpower en de Staat gevorderde;
- veroordeelt Randstad voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens Manpower en jegens de Staat in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil;
- wijst af het door Tempo Team jegens Manpower en de Staat gevorderde;
- veroordeelt Tempo Team voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens Manpower en jegens de Staat in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken
op 6 mei 2014.
fl