ECLI:NL:RBDHA:2014:7055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
C-09-453874 - HA ZA 13-1232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van rekening-courantverhouding en finale kwijting

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert eiseres, [A] B.V., betaling van een bedrag van € 42.897,42 van gedaagde, [B] B.V., uit hoofde van een rekening-courantverhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] en [B] beide vennootschappen zijn, waarbij [A] eerder aandeelhouder en bestuurder was van [B]. De procedure omvatte een comparitie van partijen en diverse schriftelijke stukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord. De kern van het geschil draait om de vraag of partijen een finale kwijting zijn overeengekomen met betrekking tot de vordering van [A]. De rechtbank oordeelt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat [A] aanspraak maakt op meer dan 50% van de vordering. De rechtbank concludeert dat er geen finale kwijting is overeengekomen, omdat de ondertekening van een e-mailbericht door [A] niet impliceert dat zij afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht. Uiteindelijk wordt [B] veroordeeld tot betaling van € 20.546,88, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 juli 2013. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/453874 / HA ZA 13-1232
Vonnis van 28 mei 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te De Lier,
eiseres,
advocaat mr. H.K. Folkerts te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te `s-Gravenzande,
gedaagde,
advocaat mr. R.C. van Keulen te Den Haag.
Partijen zullen hierna “[A]” en “[B]” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2013, met drie producties;
  • de conclusie van antwoord, met zes producties;
  • het tussenvonnis van 8 januari 2014 waarbij een comparitie is bevolen en de datum
van die comparitie is bepaald op 20 februari 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2014;
  • de brief van [B] van 3 maart 2014.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] en [B] zijn beheer- en houdstervennootschappen. Mevrouw [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [A]. [B] is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschappen BiJo “Logische Groenten” B.V., BiJo “Logische Gemaksgroenten”en BiJo Fresh Market B.V..
2.2.
[A] was van 31 maart 2008 tot 12 juli 2011 mede-aandeelhouder en mede-bestuurder van [B]. [B] was een familiebedrijf. Op 12 juli 2011 heeft [A] haar aandelen in [B] overgedragen aan de vennootschappen [C] B.V. en [D] B.V. De bestuurder-enig aandeelhouder van [C] B.V. en [D] B.V. zijn de vader, respectievelijk broer van [A].
2.3.
In 2012 heeft Triodos Bank N.V. (hierna: “Triodos”) zich genoodzaakt gezien in te grijpen in de bedrijfsvoering en de organisatie van [B] om een faillissement van [B] te voorkomen. Dit ingrijpen heeft erin geresulteerd dat [C] B.V. en [D] B.V. op 4 maart 2013 hun aandelen hebben overgedragen aan de Stichting Beheer [B] en dat [E] & Partners B.V. bestuurder is van [B].
2.4.
[A] ontving vóór genoemde aandelenoverdracht in juli 2011 een vergoeding (“managementfee”) voor de werkzaamheden die zij voor [B] verrichtte. Deze vergoeding werd voldaan via de rekening-courantverhouding (hierna: “de rekening-courantverhouding”) tussen [B] en [A].
2.5.
In de periode juli 2011 tot en met december 2012 is [A] (administratieve) werkzaamheden voor [B] blijven verrichten. [A] factureerde wekelijks aan [B]. Deze facturen zijn door [B] voldaan.
2.6.
Op (dinsdag) 27 november 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [A] en anderszijds de heer [E], de bestuurder van [E] & Partners B.V., de heer [F] van de Best Fresh Group B.V. en degene die in de toekomst in de plaats van [A] de administratie van [B] zou gaan verrichten.
2.7.
Bij e-mailbericht van 30 november 2012 heeft [E] aan [A] het volgende bericht:
“(…)
Afgelopen dinsdag is er in het bijzijn van [G], [H], [A] en [E] afgesproken dat jouw werkzaamheden zullen worden overgenomen door [I] van de Best Fresh Groep en dat jij vanaf volgende week nog beschikbaar zou zijn voor het overdragen van jouw werkzaamheden en het zonodig ondersteunen van [I]. Hiervoor is een uurtarief van € 40,- en een minimale vergoeding van 10 uur, i.c. € 400,00 per week afgesproken. In het geval [I] minder gebruik van jouw diensten zou maken dan het begrote aantal van 10 uur per week, dan zou jij toch 10 uur x € 40,- per week mogen declareren.
Na nadere overwegingen hebben we vanmiddag afgesproken dat jij tot aan het einde van dit jaar, i.c. 31 december 2012 wekelijks € 1.000,- zal declareren voor het overdragen van jouw werkzaamheden en het zonodig ondersteunen van [I] en dat vanaf 1 januari 2013 geen gebruik meer van jouw diensten zal worden gemaakt. Volledigheidshalve wil ik je tevens bevestigen dat de afspraak van afgelopen dinsdag hiermee komt te vervallen. Voorts hebben wij afgesproken dat ik jou bovendien zou bevestigen dat na betaling en ontvangst van deze declaraties de betrokken en gelieerde partijen (BiJo Logische Groenten B.V., BiJo Logische Gemaksgroenten B.V., BiJo Fresh Market B.V., [B] B.V., [A] B.V., en [A]) elkaar finale kwijting zullen verlenen, over en weer.
Ik meen je hiermee e.e.a. afdoende te hebben bevestigd en hoop dat hiermee een goede basis gelegd is voor het in goede banen leiden van de overdracht.
Met vriendelijke groeten,
[E]”
[A] heeft dit e-mailbericht op verzoek van [E] ondertekend.
2.8.
Bij brieven van 12 juli en 23 augustus 2013 heeft [A] [B] gesommeerd om tot betaling van het volgens haar nog verschuldigde bedrag uit hoofde van de rekening-courantverhouding over te gaan. Aan deze sommaties heeft [B] geen gevolg gegeven.
2.9.
De heer [J] van Alfa Accountants en Adviseurs B.V., de accountant van zowel [A] als [B], heeft bij e-mailbericht van 1 oktober 2013 op verzoek van [A] het volgende aan haar bericht:
“(…)
De opbouw is als volgt vanuit het verleden is een deel van de managementfee niet uitbetaald. Hierdoor is een vordering ontstaan waar jaarlijks wat kleine posten die door de werk bv zijn betaald maar voor de holding waren mee verrekend denk aan alfa accountants nota’s.
Stand per 1-1-2012 € 44.188.44
Betalingen voor holding € 4.354.69
Bij rente gem saldo €- 1.260,00
Eindsaldo € 41.093.75
(…)’
2.10.
Op 29 november 2013 heeft [K] AA van Alfa Accountants en Adviseurs het rapport inzake de jaarstukken over 2012 van [B] uitgebracht. Blijkens dit rapport bedroeg de rekening-courantschuld aan [A] op 31 december 2011
€ 44.188,00 en op 31 december 2012 € 0,00.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert – samengevat – dat de rechtbank [B], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van € 42.897,42, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
[A] legt aan haar vordering ten grondslag dat [B] ondanks sommaties in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen zij uit hoofde van de rekening-courantverhouding aan [A] verschuldigd is. De vordering beloopt in hoofdsom, na aftrek van betalingen (door [B]) van € 4.354,69 en na bijtelling van rente van € 1.260,00, in totaal een bedrag van € 41.093,75. De daarover verschuldigde rente tot de dag der dagvaarding bedraagt € 717,73. Verder heeft zij buitengerechtelijke kosten gemaakt voor een bedrag van € 1.085,94 welke door [B] dienen te worden vergoed.
3.3.
[B] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [B] per 31 december 2011 € 44.188,00 aan [A] was verschuldigd uit hoofde van de tussen partijen bestaande rekening-courantverhouding.
4.2.
[B] verweert zich tegen de vordering van [A] met een beroep
op het door [E] en [A] ondertekende e-mailbericht van 30 november 2012 en stelt zich op het standpunt dat [A] ter zake van de vordering uit hoofde van rekening-courant finale kwijting heeft verleend. [A] heeft dit gemotiveerd betwist, onder meer stellende dat in het gesprek voorafgaand aan deze e-mail (op 27 november 2012) alleen gesproken is over de door haar tot aan het einde van dat jaar te verrichten werkzaamheden en de daarvoor in rekening te brengen bedragen.
4.3.
Ten aanzien van de vraag of partijen een finale kwijting over en weer ten aanzien van de vordering uit hoofde van rekening-courant zijn overeengekomen, komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechten en verplichtingen van partijen worden daarnaast niet alleen bepaald door wat zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheersen.
4.4.
De rechtbank neemt op basis van het verhandelde ter comparitie als vaststaand aan dat partijen op 27 november 2012 niet met elkaar hebben gesproken over de vordering van [A] uit hoofde van de rekening-courantverhouding en over het aangaan van een afspraak die strekt tot finale kwijting over en weer ter zake van deze vordering. Bij de ondertekening van voornoemd e-mailbericht op 30 november 2012 door [A] is hier evenmin over gesproken. Blijkens het verhandelde ter comparitie ging het gesprek op 27 november 2012 over de door [A] over te dragen werkzaamheden en is het gesprek voor [A] emotioneel geëindigd, waarna de echtgenoot van [A] en [E] telefonisch afspraken hebben gemaakt over het moment waarop [A] haar werkzaamheden voor [B] zou beëindigen en de door haar te ontvangen vergoeding. Niet gesteld of gebleken is dat tijdens het telefoongesprek met [A] is gesproken over finale kwijting in de door [B] bedoelde zin. Hoewel van [A], voormalig bestuurder-aandeelhouder van [B] en naar de rechtbank aanneemt ook ten tijde van de ondertekening bekend met de vordering van [A] uit hoofde van rekening-courant, oplettendheid had mogen worden verwacht bij de ondertekening, heeft [B], gelet op de inhoud en het verloop van het gesprek van 27 november 2012 en de gang van zaken nadien, er niet gerechtvaardigd op kunnen en mogen vertrouwen dat [A] met de ondertekening van het e-mailbericht mede de bedoeling heeft gehad afstand te doen van het vorderingsrecht van [A] op [B] uit hoofde van de rekening-courantverhouding. Dit geldt ook indien in een eerder stadium (vóór 27 november 2012), zoals [B] heeft gesteld en [A] heeft betwist, de vordering uit hoofde van rekening-courant van [A] ter sprake is gekomen. Het had op de weg van [E] gelegen om uitdrukkelijk te benoemen dat de te maken afspraak ter finale kwijting mede betrekking had op andere kwesties dan de declaraties ter zake de werkzaamheden van [A], waaronder de vordering van [A] op [B] uit hoofde van rekening-courant. Zij heeft er niet - stilzwijgend - vanuit mogen gaan dat “alles rond was”, zoals [E] ter comparitie heeft meegedeeld. Dit klemt temeer nu blijkens het verhandelde ter comparitie de betreffende finale kwijting impliceerde dat [A] afstand deed van haar vorderingsrecht uit hoofde van rekening-courant zonder dat daar iets tegenover stond. In het e-mailbericht is weliswaar vermeld, zoals [B] betoogt, dat [A] wekelijks € 600,00 “extra” (in totaal dus € 1.000,00) mocht declareren tot aan het einde van het jaar (circa 4 weken x € 600,00, hetgeen neerkomt op plusminus € 2.400,00), blijkens het verhandelde ter terechtzitting factureerde [A] vanaf juli 2011 evenwel eenzelfde wekelijkse vergoeding aan [B]. In zoverre was van een “extra” vergoeding geen sprake. Bovendien staat de “extra” vergoeding waarvan volgens [B] sprake is geweest in schril contrast tot de hoogte van de vordering van [A] uit hoofde van rekening-courant op [B], die namelijk eind 2011 € 44.188,00 bedroeg. Hier komt bij dat [E] desgevraagd ter zitting heeft meegedeeld dat hij een vergoeding van € 1.000,00 per week redelijk achtte. Het vorenstaande brengt mee dat partijen, niettegenstaande de bewoordingen van het e-mailbericht van 30 november 2012, geen finale kwijting zijn overeengekomen wat betreft de vordering van [A] uit hoofde van de rekening-courantverhouding.
4.5.
[B] heeft zich ter comparitie mede verweerd tegen de toewijsbaarheid van de vordering met de stelling dat Triodos [A] (in de persoon van [A]) vanaf begin af aan bij de gesprekken in het kader van de aandelenoverdracht heeft betrokken en dat zij in het eerste concept betreffende de aandelenoverdracht ook is genoemd. [A] heeft toen, aldus [B], zelf gezegd dat zij geen partij is, zodat zij daarop niet kan terugkomen en zeggen dat zij nog een vordering op [B] heeft. Niet voor niets is de vordering van [A] op [B] in de jaarstukken 2012 op 0 gezet. [A] heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij betrokken is geweest bij voormelde gesprekken en dat zij heeft aangegeven geen partij meer te zijn. Zij was immers geen aandeelhouder meer. Voorts heeft zij ter comparitie meegedeeld dat haar vader en haar broer, die ook zelfstandige vorderingen uit hoofde van rekening-courant hadden op [B], bij hun uittreden die vorderingen hebben gekweten. Daar stond onder meer tegenover dat zij door middel van een borgstelling garant staan en dat hun woningen niet verkocht behoefden te worden.
4.6.
De rechtbank overweegt dat de rechtsverhouding tussen [A] als schuldeiser en [B] als schuldenaar beheerst wordt door de redelijkheid en billijkheid. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat het op de weg van [A] had gelegen om in 2012 ten tijde van de gesprekken met Triodos over de overdracht van de (resterende) aandelen van haar vader en broer in [B] of ten tijde van de gesprekken over de beëindiging van haar werkzaamheden voor [B] de vordering van [A] uit hoofde van rekening-courant te berde te brengen. Beoogd werd immers - dat was ook [A] bekend, althans dat had haar moeten zijn - dat de familie [B] het bedrijf zou verlaten met afwikkeling van de daarbij behorende financiële verplichtingen. Vaststaat voorts dat van contante betaling in geld van de vorderingen uit hoofde van rekening-courant van de vader en broer van [A] ten belope van respectievelijk € 184.549,00 en
€ 32.952,00 in 2012) geen sprake is geweest. Om die reden en gegeven de finale kwijting die [B] in het e-mailbericht van 30 november 2012 heeft verwoord, moet er vanuit worden gegaan dat [B] niet, althans niet op dezelfde condities had ingestemd met beëindiging van de werkzaamheden door [A] voor [B] wanneer [A] de vordering van [A] ter sprake had gebracht. Gegeven de afspraken met haar vader en broer, moet [A] dit naar het oordeel van de rechtbank ook hebben geweten. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank volledige toewijzing van de vordering van [A] jegens [B] in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat [A] jegens [B] aanspraak maakt op meer dan 50% van de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding. In totaal zal daarom worden toegewezen een bedrag van € 20.546,88 (50% van de gevorderde hoofdsom ad € 41.093,75).
4.8.
De door [A] gevorderde rente vanaf 19 juli 2013 over de hoofdsom is niet betwist en op de wet gegrond, zodat de rechtbank [B] zal veroordelen tot betaling van wettelijke rente vanaf genoemde datum over het onder r.o. 4.7. toegewezen bedrag.
4.9.
[A] vordert een bedrag van € 1.085,94 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank wijst deze vordering - mede gelet op de door de rechtbank gevolgde aanbevelingen van het rapport voorwerk II - af. Dergelijke kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [A] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.10.
Aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van € 20.546,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1693