Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 oktober 2013, met drie producties;
- de conclusie van antwoord, met zes producties;
- het tussenvonnis van 8 januari 2014 waarbij een comparitie is bevolen en de datum
- het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2014;
- de brief van [B] van 3 maart 2014.
2.De feiten
€ 44.188,00 en op 31 december 2012 € 0,00.
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 32.952,00 in 2012) geen sprake is geweest. Om die reden en gegeven de finale kwijting die [B] in het e-mailbericht van 30 november 2012 heeft verwoord, moet er vanuit worden gegaan dat [B] niet, althans niet op dezelfde condities had ingestemd met beëindiging van de werkzaamheden door [A] voor [B] wanneer [A] de vordering van [A] ter sprake had gebracht. Gegeven de afspraken met haar vader en broer, moet [A] dit naar het oordeel van de rechtbank ook hebben geweten. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank volledige toewijzing van de vordering van [A] jegens [B] in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.