ECLI:NL:RBDHA:2014:7001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
852008-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en mishandeling op grond van noodweer

Op 6 juni 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en mishandeling tijdens een voetbalwedstrijd op 2 juni 2013 in Alphen aan den Rijn. De verdachte, een keeper van de voetbalclub Haaglandia, zou betrokken zijn geweest bij een vechtpartij die ontstond na de wedstrijd tussen de teams Alphense Boys en Haaglandia. Tijdens deze confrontatie zou de verdachte een andere speler, [slachtoffer 1], met een plastic bidon tegen het hoofd hebben geslagen. De officier van justitie eiste een veroordeling voor openlijke geweldpleging, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte had willen deelnemen aan het geweld dat door anderen werd gepleegd. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zijn medespeler, [slachtoffer 3], wilde beschermen tegen een aanval van de menigte. De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat de verdachte een de-escalerende rol heeft vervuld en dat zijn handelen proportioneel was in het kader van noodzakelijke verdediging. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat niet is gebleken dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging of mishandeling. De rechtbank merkte op dat de tenlastelegging niet correct was geformuleerd, wat ook bijdroeg aan de vrijspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852008-14
Datum uitspraak: 6 juni 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 mei 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2013 te Alphen aan den Rijn met een ander of anderen, op of aan een openbare plaats, te weten het voetbalveld en/of de tribune van voetbalvereniging de Alphense Boys, in elk geval op of aan een openbare plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer bezoeker(s) en/of speler(s) van de voetbalwedstrijd Alphense Boys - Haaglandia, in elk geval tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit
- het één of meerdere ma(a)l(en) slaan op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen op en of tegen het lichaam en/of hoofd van die bezoeker(s) en/of speler(s) van voornoemde voetbalwedstrijd en/of
- het gooien van een stoel naar, althans in de richting van die bezoeker(s) en/of speler(s) van die voetbalwedstrijd;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 juni 2013 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1]) één of meerdere ma(a)l(en) op en/of tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Overwegingen met betrekking tot het tenlastegelegde

3.1
Inleiding
Op zondag 2 juni 2013 vond in Alphen aan den Rijn een zogenoemde promotie/degradatiewedstrijd plaats tussen de voetbalverenigingen Alphense Boys en Haaglandia. Nadat het eindsignaal had geklonken en Haaglandia had gewonnen, was er een confrontatie tussen Haaglandiaspeler [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2]) en speler 8 van Alphense Boys. Dit mondde uit in een massale vechtpartij op het middenveld tussen spelers, supporters en overige bezoekers.
Verdachte, de keeper van Haaglandia, heeft hierbij op enig moment [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1]) met een plastic bidon tegen het achterhoofd geslagen. Verdachte wordt verweten zich aldus aan openlijke geweldpleging (primair), dan wel mishandeling (subsidiair) schuldig te hebben gemaakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft willen deelnemen aan het overige, door de groep gepleegde geweld. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling dient verdachte volgens de officier van justitie te worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweerexces toekomt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op gelijke gronden eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot de subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft hij zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat de vechtende menigte zich op enig moment verplaatste van het middenveld richting de spelerstunnel, alwaar Haaglandiaspeler [slachtoffer 3] na op de grond te zijn beland door een groep (waaronder [slachtoffer 1]) werd belaagd. Voorts staat vast dat vanuit de groep die zich rondom [slachtoffer 3] had verzameld tegen het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer 3] werd geschopt. Verdachte heeft toen [slachtoffer 1] eenmaal met een plastic bidon tegen het achterhoofd geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om zijn medespeler van de aanval te ontzetten. Uit de beelden blijkt dat verdachte verder geen geweld heeft gebruikt en van het begin af aan juist een de-escalerende rol heeft vervuld.
De rechtbank is gelet op het voorgaande en na ter terechtzitting de camerabeelden uitvoering te hebben bekeken, van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van [slachtoffer 3]. Dat hij daarbij, al dan niet onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, de grenzen van een noodzakelijke verdediging zou hebben overschreven, is mede gelet op het forse geweld dat op [slachtoffer 3] op dat moment werd uitgeoefend en het feit dat niet is gebleken van enig letsel aan de zijde van [slachtoffer 1], niet komen vast te staan. Dit betekent dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het door verdachte gebruikte geweld – het slaan met de plastic bidon – ook als proportioneel kan worden aangemerkt zodat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Verdachte zal conform de standpunten van de officier van justitie en de raadsman worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, nu niet is gebleken dat verdachte heeft willen deelnemen aan enig collectief geweld. Nu verdachte een beroep op de rechtvaardigingsgrond ‘noodweer’ toekomt, zal hij voorts worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Overigens merkt de rechtbank op dat ten onrechte is nagelaten het
mishandelende(en dus wederrechtelijke) karakter van de verweten gedraging in de tenlastelegging tot uitdrukking te brengen, zodat ook om die reden geen veroordeling ter zake van mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht had kunnen volgen.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, voorzitter,
mrs. M.M. Meessen en J.J. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2014.