ECLI:NL:RBDHA:2014:6941
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan connexiteit
Op 5 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd. De vreemdeling, geboren in Afghanistan, had op 5 maart 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 11 maart 2014 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verweerder 1) was afgewezen. Tegen deze afwijzing had de vreemdeling op 12 maart 2014 beroep ingesteld. In zijn verzoekschrift van 29 april 2014 vroeg hij de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij recht op opvang blijft houden totdat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op 21 mei 2014 behandeld. Tijdens de zitting was de vreemdeling aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de verweerders waren vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) was genomen en dat de vreemdeling geen bezwaar had gemaakt tegen een feitelijke handeling van het COA. Hierdoor ontbrak de noodzakelijke processuele connexiteit tussen het verzoek om voorlopige voorziening en de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat het verzoek niet connex was aan enige procedure met betrekking tot een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat het niet binnen het bereik van het bestreden besluit viel. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.