6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van zijn echtgenote. Een poging tot doodslag is een van de meest ernstige delicten die het Wetboek van Strafrecht kent, aangezien het gericht is op het onomkeerbaar afnemen van iemands meest kostbare bezit: het leven. Verdachte heeft - ogenschijnlijk uit het niets - zijn echtgenote in hun gezamenlijke woning van achteren aangevallen, heeft haar hoofd meermalen krachtig naar links en rechts gedraaid en haar keel gedurende langere tijd dichtgehouden, waardoor zij nauwelijks adem meer kreeg. Hij ging hiermee door ondanks dat zij riep hiermee op te houden en ook nadat zij op de grond was terecht gekomen. Het is aan de gelukkige omstandigheid te danken dat een hond tegen verdachte aansprong, zodat het slachtoffer de gelegenheid kreeg zich uit de dodelijke greep van verdachte te verlossen en zij daardoor deze aanval heeft overleefd. Juist in de eigen woning en in gezelschap van de echtgenoot zou men zich veilig moeten kunnen voelen. Dat verdachte dit feit heeft gepleegd jegens zijn echtgenote, in hun gezamenlijke woning en zonder duidelijke aanleiding, waarbij verdachte haar op laffe wijze van achteren heeft aangevallen, acht de rechtbank strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het motief
De rechtbank kan slechts gissen naar het motief van verdachte voor zijn handelen. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat verdachte verwikkeld was in een buitenechtelijke relatie en niet goed afstand kon nemen van hetzij zijn echtgenote, hetzij van de buitenechtelijke relatie. Echter, aangezien verdachte een en ander ter terechtzitting bij herhaling stellig heeft weersproken, kan de rechtbank dit scenario niet met zekerheid vaststellen en derhalve evenmin dat dit heeft geleid tot het delict. Verdachte heeft geen duidelijkheid gegeven over de beweegredenen van zijn handelen. Of verdachte dit niet kon doen - omdat hij het zelf ook niet weet, zoals hij zelf heeft verklaard - of dat hij dat niet heeft willen doen, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Hoe dan ook heeft dit tot gevolg dat de rechtbank bij de strafoplegging daarmee geen rekening kan houden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 april 2014. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Uit het reclasseringsrapport van 11 februari 2014, opgesteld door L. van Os (reclasseringswerker), volgt dat de reclassering geen uitspraak heeft gedaan over de kans op recidive, nu ook zij niet met zekerheid vast heeft kunnen stellen waarom het delict is gepleegd. De reclassering acht niettemin verdere bemoeienis geïndiceerd, nu verdachte niet in staat is zijn gevoelens en wensen adequaat te uiten en daardoor problemen in bijvoorbeeld de relationele sfeer vermijdt, hetgeen volgens de reclassering niet los kan worden gezien van het vertoonde delictgedrag. Geadviseerd wordt bijzondere voorwaarden op te leggen, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij De Waag, ook als dit inhoudt deelname aan relatietherapie en de verplichting dat verdachte zicht vestigt bij zijn zus te Rijnsburg.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 23 april 2014 volgt dat verdachte en aangeefster aan relatietherapie willen deelnemen. Aangeefster wil bij verdachte blijven. Het contactverbod, dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgelegd, valt hen beiden zwaar. Het lijkt er volgens de reclassering op dat verdachte het lastig vindt zich in anderen te verplaatsen en dat hij zichzelf ook als slachtoffer ziet.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte inmiddels verblijft op een ander adres dan de woning van zijn zus, te weten een huurwoning op de [adres 1], zulks met instemming van de reclassering, de officier van justitie en de rechtbank.
Ten aanzien van het recidivegevaar overweegt de rechtbank dat, nu verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft, noch op andere wijze is gebleken waardoor hij tot deze daad is gekomen, en evenmin is gebleken dat zijn persoonlijke omstandigheden zoals die waren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit inmiddels wezenlijk anders zijn, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in de toekomst wederom een dergelijk feit zal kunnen plegen. De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
De straf
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit alleen kan worden volstaan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. De straffen zoals die zijn gevorderd door de officier van justitie doen naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het gepleegde delict. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij De Waag en de voorwaarde dat verdachte op het door hem opgegeven huidige verblijfsadres zal verblijven. De rechtbank zal daar aan toevoegen dat verdachte ook op een ander adres zal kunnen verblijven, mits in overleg met de reclassering.
Om voldoende recht te doen aan de ernst van het feit acht de rechtbank het noodzakelijk een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte eerst nog een tijd in detentie zal moeten doorbrengen voordat hij zal kunnen beginnen c.q. doorgaan met de meldplicht en de behandeling in het kader van de bijzondere voorwaarden, op te leggen bij het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf. De rechtbank ziet om deze reden geen aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals door de officier van justitie gevorderd.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen aanleiding het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen dan wel de schorsingsvoorwaarden aan te passen. De rechtbank acht een en ander nog steeds noodzakelijk ter beteugeling van het recidivegevaar zolang deze veroordeling nog niet onherroepelijk is.