In deze zaak hebben twee Syrische broers, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel hebben aangevraagd, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De broers, afkomstig uit Aleppo, Syrië, hebben op 28 maart 2014 een aanvraag ingediend, maar deze zijn afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Hongarije voor de behandeling van hun aanvragen, zoals vastgesteld door het Eurodac-systeem. De voorzieningenrechter heeft op 27 mei 2014 uitspraak gedaan na een zitting op 22 mei 2014, waarbij de eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. De eisers hebben aangevoerd dat hun vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen en dat zij nooit een asielaanvraag in Hongarije hebben ingediend. Ook hebben zij gesteld dat de situatie in Hongarije onacceptabel is en dat hun overdracht aan Hongarije onevenredige hardheid met zich meebrengt, gezien hun familieband met een in Nederland wonende broer.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd waarom de overdracht aan Hongarije niet van onevenredige hardheid getuigt. De voorzieningenrechter heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van de eisers vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.