ECLI:NL:RBDHA:2014:6668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
AWB 13/30303 en AWB 13/30306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Hazara-eisers uit Afghanistan na eerdere afwijzingen en beroep op nieuwe Procedurerichtlijn

In deze zaak hebben eisers, twee Hazara's uit Afghanistan, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De asielaanvragen zijn eerder, op 31 oktober 2011 en 31 mei 2012, afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen op 19 maart 2014 gehouden, waarbij eisers zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. J.W. de Haan, en de staatssecretaris door mr. X.J. Polak.

Eisers hebben in hun beroep gesteld dat zij geboren zijn in respectievelijk 1985 en 1986 en dat zij de Afghaanse nationaliteit bezitten. Ze hebben eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn afgewezen op basis van de ongeloofwaardigheid van hun relaas. In hun derde asielaanvraag, ingediend op 16 juni 2013, hebben zij zich beroepen op problemen die zij in eerdere procedures naar voren hebben gebracht en hebben zij nieuwe documenten overgelegd ter onderbouwing van hun relaas.

De rechtbank heeft overwogen dat de bestreden besluiten van gelijke strekking zijn als eerdere afwijzende besluiten en dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde stukken kopieën zijn en daarom niet als nieuwe feiten (nova) kunnen worden aangemerkt. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eisers op de nieuwe Procedurerichtlijn niet kan slagen, omdat deze richtlijn nog niet was omgezet in nationale wetgeving ten tijde van hun aanvragen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2014, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/30303 en AWB 13/30306
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4]
uitspraak van de rechtbank in vreemdelingenzaken van 28 mei 2014 in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

[naam 2],eiseres,
tezamen: eisers,
gemachtigde mr. J.W. de Haan,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

(daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde mr. X.J. Polak.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 1 november 2013 (de bestreden besluiten) zijn de asielaanvragen van eisers afgewezen.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1985 en [geboortedag 2] 1986 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 21 oktober 2011 hebben zij voor de eerste maal aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluiten van 31 oktober 2011 deze aanvragen afgewezen. Daarbij heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eisers Hazara zijn en afkomstig zijn uit Ghazni. Met betrekking tot het relaas heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het positieve overtuigingskracht ontbeert en dat het ongeloofwaardig is.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft bij uitspraak van 24 november 2011 (AWB 11/35167, 11/35171, 11/35166 en 11/35169) het beroep tegen de afwijzende besluiten ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in hoger beroep de uitspraak bevestigd.
2.
Eisers hebben op 22 mei 2012 voor de tweede maal asielaanvragen ingediend. Op 31 mei 2012 is hierop afwijzend beslist. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, heeft bij uitspraak van 3 juli 2012 (AWB 12/17755, 12/17766, 12/17757 en 12/17767) de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen omdat er geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden. De Afdeling heeft op 18 januari 2013 in hoger beroep ook deze uitspraak bevestigd
3.
Op 16 juni 2013 hebben eisers, mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, voor de derde maal een asielaanvraag ingediend. Zij hebben zich beroepen op de problemen die zij in de eerste asielprocedure naar voren hebben gebracht. Ter onderbouwing van hun relaas hebben zij nog de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van een bewonersverklaring waarop staat vermeld dat eiser en zijn echtgenote afkomstig zijn uit het dorp [naam 5],
- een kopie van de taskera van een zekere [naam 6], waarbij het tweede deel van de naam volgens de vertaling in het Nederlands onleesbaar is,
- een kopie van een overlijdensakte waarop helemaal geen naam staat,
- een kopie van een foto van een man die volgens eisers overleden is,
- een Engelstalig artikel getiteld: “The situation for Hazara’s in Afghanistan”, op 9 augustus 2010 geschreven door Alessandro Monsutti.
4.
In beroep hebben zij zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Procedurerichtlijn vol dient te toetsen. Eisers stellen zich te kunnen beroepen op deze richtlijn, ook al is deze nog niet omgezet in nationale wetgeving.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.
De bestreden besluiten strekken tot afwijzing van de asielaanvragen van eisers en zijn daarom van gelijke strekking als de eerdere afwijzende besluiten van verweerder van 31 oktober 2011 en 31 mei 2012.
6.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
7.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
8.
Niet in geschil is dat de door eisers overgelegde stukken, zoals deze onder rechtsoverweging 3 zijn opgesomd, kopieën zijn. Ingevolge bestendige jurisprudentie kunnen deze niet als nova worden aangemerkt. Deze stukken kunnen reeds hierom niet afdoen aan de eerdere besluiten van 31 oktober 2011. Het Engelstalig artikel over de Hazara’s doet aan dit oordeel evenmin af, nu het in een eerdere procedure had moeten worden overgelegd. Het dateert immers van augustus 2010.
9.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de herziene Procedurerichtlijn 2013/32/EU, (de richtlijn) op 26 juli 2013 in werking is getreden. De richtlijn bevat een aantal minimumnormen waaraan de asielprocedure dient te voldoen. Artikel 46, derde lid, van de richtlijn schrijft voor dat een daadwerkelijk rechtsmiddel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat. De aanpassing van de nationale wetgeving aan het merendeel van de bepalingen van deze richtlijn, waaronder artikel 46, dient ingevolge artikel 51, eerste lid, uiterlijk op 20 juli 2015 voltooid te zijn. Overwogen wordt dat in het Kolpinghuis-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 oktober 1987 (zaak nr. 80/86) is bepaald dat de overheid zich niet ten laste van een burger mag beroepen op een richtlijn die nog niet is geïmplementeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet afgeleid worden dat een burger wel kan anticiperen op een richtlijn voordat deze is omgezet. Een dergelijk standpunt is niet verenigbaar met het uitgangspunt dat de lidstaten gedurende de periode van inwerkingtreding tot de implementatiedatum de gelegenheid hebben gekregen om hun nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met een richtlijn. Evenmin is dit standpunt te rijmen met het overgangsrecht van de richtlijn. In artikel 52 van de richtlijn – voor zover hier van belang – is namelijk bepaald dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, eerste lid, door de lidstaten worden toegepast op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na 20 juli 2015 en dat verzoeken van vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG. Het beroep van eisers op de richtlijn treft dan ook geen doel.
10.
Nu voor het overige niet is gebleken van nova, zich geen voor eisers relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is aangevoerd dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in de eerdergenoemde zaak Bahaddar, is voor rechterlijke toetsing van de bestreden besluiten geen plaats. De beroepen kunnen niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten.
11.
De beroepen zijn ongegrond.
12.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.