ECLI:NL:RBDHA:2014:6651
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit verblijfsvergunning asiel en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij meent dat hij ook recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Tijdens de zitting op 17 april 2014 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven de motivering van het bestreden besluit schriftelijk te verduidelijken. Verweerder heeft dit gedaan, maar de rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroepsgrond, nu verweerder inmiddels een motivering heeft gegeven voor het niet verlenen van de verblijfsvergunning op de a-grond.
De rechtbank overweegt dat het besluit waarbij eiser een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 is verleend, niet in rechte onaantastbaar is, voor zover daarin is besloten dat geen aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning op grond van de a-grond. De rechtbank stelt vast dat eiser, op basis van de verleende verblijfsvergunning, ook gezinsleden kan laten verhuizen naar Nederland. Eiser kan echter procesbelang hebben indien zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken of als gezinsleden een verblijfsvergunning wordt geweigerd. In dat geval kan eiser verzoeken om heroverweging van het besluit en aanvoeren dat hij als vluchteling had moeten worden erkend.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van de beroepsgrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.