Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Verzoeker is door de Italiaanse autoriteiten in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van subsidiaire bescherming, geldend tot 17 juli 2015.
De echtgenote van verzoeker, mevrouw [naam 1], verblijft in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker en zijn echtgenote hebben samen een dochtertje, [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] te Nederland.
Verweerder heeft op 18 oktober 2013 bij de Italiaanse autoriteiten een terugnameverzoek ingediend. Dit verzoek is door de Italiaanse autoriteiten op 18 november 2013 geaccepteerd.
In artikel 6:22 Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
In artikel 2, aanhef en onder g Verordening is het begrip “vluchteling” gedefinieerd als iedere onderdaan van een derde land die de status van vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève bezit en die als zodanig is toegelaten voor verblijf op het grondgebied van een lidstaat. Gelet hierop en gelet op het feit dat verzoeker verweerders stelling dat de vrouw van verzoeker in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw onbetwist heeft gelaten, volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat Nederland niet op grond van artikel 7 van de Verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoekers asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
In het kader van de beoordeling van artikel 15, eerste lid, van de Verordening is van belang dat verweerder beziet of hij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich trekt, ondanks dat de aangezochte lidstaat op grond van de criteria van de Verordening verantwoordelijk is. Gelet daarop kan verweerder niet van zijn bevoegdheid afzien met het argument dat verzoeker in het bezit van een verblijfsstatus in Italië is. De voorzieningenrechter wijst voorts op de preambule, onder 6, van de Verordening, waarin het uitgangspunt van gezinsvereniging krachtig is verwoord:
de eenheid van het gezin moet worden gehandhaafd, voor zover dat verenigbaar is met de overige doelstellingen die worden nagestreefd met de opstelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.Gelet daarop en mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient verweerder deugdelijk te motiveren waarom hij in de onderhavige situatie geen gebruik maakt van de bevoegdheid om de eenheid van het gezin te handhaven. Dat verzoeker, zijn vrouw en zijn kind elkaar kunnen ontmoeten omdat zij tussen Nederland en Italië kunnen reizen kan in dit verband niet als een zwaarwegend argument gelden. De beroepsgrond treft doel.