In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie Rabobank Den Haag en omgeving U.A. en twee gedaagden, waarbij de Rabobank een vordering heeft ingesteld op basis van een borgstelling. De gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], waren hoofdelijk borg voor een lening van € 200.000 aan de onderneming Surf2Go B.V., waarvan [gedaagde sub 2] als indirect bestuurder en aandeelhouder fungeerde. De Rabobank heeft de financiering opgezegd vanwege financiële problemen van de onderneming en heeft de borgstellers aangesproken op hun verplichtingen uit hoofde van de borgstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 2] als zakelijke borgsteller moet worden aangemerkt, wat betekent dat de Rabobank niet de zorgplicht had die geldt voor particuliere borgstellers, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. [gedaagde sub 2] voerde aan dat zij slechts op papier bestuurder was en dat de Rabobank haar had moeten informeren over de risico's van de borgstelling. De rechtbank oordeelde echter dat [gedaagde sub 2] actief betrokken was bij de onderneming en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om een verzwaarde zorgplicht van de Rabobank te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft de vordering van de Rabobank toegewezen en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 200.000, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de Rabobank onvoldoende onderbouwing had gegeven voor deze kosten. De beslissing van de rechtbank benadrukt de verantwoordelijkheden van zakelijke borgstellers en de reikwijdte van de zorgplicht van banken in dergelijke situaties.