ECLI:NL:RBDHA:2014:6537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
AWB 14/7544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens overschrijding bezwaartermijn in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1989 en houder van de Guinese nationaliteit, op 28 maart 2014 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 24 maart 2014 was genomen. Dit besluit hield in dat de verblijfsvergunning van eiser, die eerder was verleend, met terugwerkende kracht was ingetrokken. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft op 1 mei 2014 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de bezwaartermijn van vier weken, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, is gaan lopen op 22 oktober 2013, de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiser heeft zijn bezwaar pas op 19 februari 2014 ingediend, wat betekent dat het bezwaar na de termijn is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is, omdat eiser niet tijdig zijn adreswijziging aan de staatssecretaris heeft doorgegeven. De rechtbank concludeert dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet tijdig indienen van zijn bezwaar.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris van het horen van eiser in bezwaar heeft mogen afzien, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren van eiser niet zouden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2014, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 14/7544
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 mei 2014 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Aboulouafa.

Procesverloop

Eiser heeft op 28 maart 2014 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 maart 2014 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en bezit de Guinese nationaliteit. Bij besluit van 28 augustus 20013 is eiser een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als minderjarige vreemdeling’ verleend met ingang van 30 september 2002. Met ingang van 30 september 2005 is eisers vergunning gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.
Op 4 oktober 2013 is aan eiser kenbaar gemaakt dat het voornemen bestond zijn verblijfsvergunning in te trekken op grond van verplaatsing van zijn hoofdverblijf buiten Nederland. Bij besluit van 21 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 21 oktober 2012. Eiser heeft hiertegen op 19 februari 2014 bezwaar gemaakt.
2.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het primaire besluit van 21 oktober 2013 op de juiste wijze bekend is gemaakt door verzending aan het laatst bekende adres. De redenen voor de te late indiening worden niet verschoonbaar geacht.
3.
Eiser heeft in beroep gesteld dat het besluit tot intrekking hem aantoonbaar niet heeft bereikt nu hij ten tijde van de verzending van het besluit hij niet langer woonachtig was op het bij verweerder bekende adres uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Eisers huisbaas heeft hem uitgeschreven met ingang van januari 2012, hetgeen eiser niet wist. Eiser heeft zich op 17 september 2013 ingeschreven bij [adres] om in ieder geval een postadres te hebben, maar dat is abusievelijk niet in het GBA verwerkt door gemeente [adres]. Eiser was in ieder geval vanaf 4 september 2013 weer aantoonbaar in Nederland nu hij zich op die datum heeft gemeld voor een uitkering bij de gemeente [adres]. Verweerder heeft nagelaten de persoonlijke omstandigheden van eiser in bezwaar mee te nemen. Eiser is reeds vanaf 2003 in Nederland, kan geen asielvergunning meer aanvragen en er is ook geen ander verblijfsdoel waarvoor hij in aanmerking komt. Voorts kan eiser de kosten die verbonden zijn aan het aanvragen van een andere verblijfsvergunning niet opbrengen. Eiser heeft een Nederlandse vriendin die in België werkt en kan derhalve een beroep doen op het EU-recht. Ten slotte stelt eiser ten onrechte niet gehoord te zijn in bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend wanneer deze voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11, van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.
Ingevolge artikel 3.104, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning bekend gemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Ingevolge artikel 4.37 van het Vb 2000, voor zover thans van belang, is de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats hiervan de staatssecretaris in kennis te stellen, onder opgave van het nieuwe adres.
6.
Vaststaat dat verweerder het besluit van 21 oktober 2013 bekend heeft gemaakt door toezending van dit besluit naar het bij verweerder laatst bekende adres van eiser zoals dit uit het GBA is gebleken. Op grond van artikel 6:8 van de Awb is de bezwaartermijn gaan lopen op 22 oktober 2013. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 viel de laatste dag voor het indienen van het bezwaar op 19 november 2013. Nu het bezwaar eerst op 19 februari 2014 is ingediend, is het derhalve na het verlopen van de bezwaartermijn ingediend.
7.
Ter beoordeling staat of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar kan worden geacht. Om een overschrijding van een bezwaar- of beroepstermijn verschoonbaar te achten, moet het gaan om een zeer uitzonderlijk geval. In beginsel zijn de termijnen voor het instellen van bezwaar en beroep fatale termijnen, bij overschrijding waarvan niet-ontvankelijkheid dient te worden uitgesproken. Dit kan anders zijn wanneer voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene in het geheel niet in staat is geweest om, bijvoorbeeld vanwege zijn medische toestand, zijn belangen te behartigen.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank diende eiser te begrijpen dat verweerder op grond van de onder 5 aangehaalde artikelen van het Vb 2000 bij het ontbreken van een ander adres van het laatst bekende adres gebruik zou maken. Dat eiser tegen het besluit van 21 oktober 2013 niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij niet meer woonachtig was op het destijds bij het GBA van [adres] door hem opgegeven adres, dient derhalve voor zijn rekening en risico te komen. De gestelde omstandigheid dat hij met ingang van half september 2013 wel een postadres bij de[adres] had, maar de inschrijving van dit postadres destijds niet op de juiste wijze bij de gemeente in de GBA is geregistreerd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft ook dit adres immers niet zelf aan verweerder bekend gemaakt. Dat eiser in het verleden zijn adresgegevens wel altijd doorgegeven heeft aan het GBA doet daaraan niet af.
10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geoordeeld dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en is het bezwaar van verzoeker derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. 10. Ten aanzien van het beroep van eiser op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eiser heeft mogen afzien. Aan een oordeel over de door eiser ingebrachte inhoudelijke bezwaren komt de rechtbank dan ook niet toe.
11.
Het beroep is ongegrond.
12.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.