ECLI:NL:RBDHA:2014:6536
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedag] 1969 en van Turkse nationaliteit, op 9 december 2013 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 5 december 2013 was genomen. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, die op 8 april 2013 was ingetrokken, kennelijk niet-ontvankelijk wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 10 maart 2014 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.M. Polman, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers. Tijdens de zitting zijn ook getuigen gehoord.
De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in vreemdelingenzaken vier weken bedraagt, en dat deze termijn begint te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval is het bezwaar van eiser op 17 september 2013 ingediend, terwijl de termijn op 7 mei 2013 was verstreken. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was. Eiser stelde dat hij door zijn zwervende bestaan en psycho-sociale problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
De rechtbank concludeert echter dat eiser verantwoordelijk is voor het doorgeven van zijn adreswijzigingen en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn psychische gesteldheid niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2014, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.