Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
- behoudens de hierna genoemde wijzigingen bevatten de KB’s tot wijziging van het Vb 2000 in de periode in geschil geen overgangsrecht, zodat ten aanzien van die wijzigingen heeft te gelden dat deze onmiddellijke werking hadden;
- Hoofdstuk 9 van het KB van 23 november 2000, Stb. 2000, 497, tot vaststelling van het Vb 2000, bevat geen relevant overgangsrecht ten aanzien van het daarin vervatte artikel 3.86, zodat er van moet worden uitgegaan dat het daarin opgenomen artikel 3.86 onmiddellijke werking heeft verkregen, en mitsdien het Vreemdelingenbesluit (oud) niet op de situatie van eiser van toepassing is;
- Artikel II van het KB van 5 juli 2002, Stb. 2002/371, in werking getreden op 17 juli 2002, bepaalt dat de daarin vervatte wijzigingen buiten toepassing blijven ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld. Die uitzondering doet zich hier voor, nu eiser op 2 april 2012 is veroordeeld voor oplichting en poging tot diefstal (voor beide misdrijven geldt een wettelijk strafmaximum van 4 jaren), waarbij de pleegdatum van beide feiten 30 oktober 2011 was, en het vonnis onherroepelijk is geworden op 17 april 2012. Derhalve is artikel 3.86 van het Vb 2000, zoals luidend tot aan 17 juli 2002, niet op de situatie van eiser van toepassing, ook niet voor wat betreft de vóór 17 juli 2002 begane misdrijven;
- Artikel XIII, eerste lid, van het KB van 24 juli 2010, Stb. 2010/307, in werking getreden op 31 juli 2010, bepaalt dat artikel I, onderdeel MMM, houdende wijziging van artikel 3.86 van het Vb 2000, buiten toepassing blijft ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van die onderdelen van dit besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld, dan wel hem terzake van een zodanig misdrijf bij onherroepelijke beschikking een taakstraf is opgelegd. Ook hier doet laatstbedoeld geval zich voor. De rechtbank verwijst naar de hiervoor genoemde, op 30 oktober 2011 gepleegde, misdrijven. Derhalve is ook artikel 3.86 van het Vb 2000, zoals luidend tot aan 31 juli 2010, niet op de situatie van eiser en de door hem vóór 31 juli 2010 begane misdrijven van toepassing;
- Artikel II van het KB van 26 maart 2012, Stb. 2012/158, in werking getreden op 1 juli 2012, bepaalt dat dit KB buiten toepassing blijft ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat eisers verblijf op grond van het recht, zoals geldend tot 1 juli 2012, inderdaad kon worden beëindigd. De rechtbank verwijst naar de veroordeling van eiser door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2009 tot 15 maanden gevangenisstraf voor onder andere op 19 oktober 2008 gepleegde diefstal met geweld (artikel 312 Wetboek van Strafrecht (WvSr)), welk vonnis onherroepelijk is geworden op 20 februari 2009. Dat dit misdrijf is gepleegd vóór de inwerkingtreding van voornoemd Artikel XIII, eerste lid, doet daaraan niet af. De strekking van Artikel XIII, eerste lid, is immers dat het gewijzigde recht onverkort van toepassing wordt zodra de vreemdeling na de inwerkingtreding daarvan opnieuw een misdrijf pleegt, hetgeen eiser blijkens het hiervoor overwogene ook heeft gedaan.
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de uitvaardiging jegens eiser van een inreisverbod voor de duur van 10 jaren, gegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.461,-.