ECLI:NL:RBDHA:2014:6475
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische eiseres met Oromo-afkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische eiseres van Oromo-afkomst. De eiseres had op 22 april 2014 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat haar uitzetting zou worden opgeschort totdat op haar beroep was beslist. Tijdens de zitting op 15 mei 2014 werd de eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en besloot onmiddellijk op het beroep. De eiseres stelde dat zij in Ethiopië was geboren en dat haar ouders waren vermoord vanwege hun Oromo-afkomst. Ze had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de staatssecretaris had deze afgewezen op grond van het ontbreken van documenten en onvoldoende geloofwaardige verklaringen over haar reisroute. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen stellen dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Ethiopië problemen zou ondervinden vanwege haar afkomst of haar vermeende banden met het Oromo Liberation Front (OLF).
De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat haar asielaanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.