ECLI:NL:RBDHA:2014:6475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
AWB 14/9763, AWB 14/9760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische eiseres met Oromo-afkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische eiseres van Oromo-afkomst. De eiseres had op 22 april 2014 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat haar uitzetting zou worden opgeschort totdat op haar beroep was beslist. Tijdens de zitting op 15 mei 2014 werd de eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en besloot onmiddellijk op het beroep. De eiseres stelde dat zij in Ethiopië was geboren en dat haar ouders waren vermoord vanwege hun Oromo-afkomst. Ze had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar de staatssecretaris had deze afgewezen op grond van het ontbreken van documenten en onvoldoende geloofwaardige verklaringen over haar reisroute. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen stellen dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Ethiopië problemen zou ondervinden vanwege haar afkomst of haar vermeende banden met het Oromo Liberation Front (OLF).

De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiseres niet had aangetoond dat haar asielaanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/9763 (vovo) en AWB 14/9760 (beroep)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 22 mei 2014 in de zaak tussen

[naam], eiseres,

Gemachtigde mr. K. Logtenberg,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. P.M.W. Jans.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2014 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Op 22 april heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 mei 2014. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig N. Fictoor, tolk in de Oromo taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1988, de Ethiopische nationaliteit te bezitten en van Oromo-afkomst te zijn. Op 14 maart 2014 heeft zij mede ten behoeve van haar zoon [naam], geboren op [geboortedag] 2009 en van gestelde Eritrese nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen.
3.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar ouders in Ethiopië zijn vermoord vanwege hun Oromo afkomst en hun strijd voor de Oromese vrijheid. Eiseres was toen tien jaar oud. Vervolgens heeft eiseres elders in Ethiopië verbleven bij een gezin waar zij huishoudelijke werkzaamheden moest verrichten. Omdat de leefomstandigheden bij dit gezin slecht waren, heeft eiseres in 2007 geld gestolen van het gezin en is zij vervolgens naar Soedan gevlucht. Eiseres heeft vervolgens enkele jaren in Soedan en Libië gewoond en gewerkt. In 2009 is zij in Libië bevallen van haar zoon. De gestelde vader van haar zoon heeft de Eritrese nationaliteit, zodat haar zoon eveneens de Eritrese nationaliteit heeft. In juni 2013 is eiseres aan haar reis naar Nederland begonnen. Eiseres heeft verklaard dat zij bij terugkeer naar Ethiopië vanwege haar geloof in de strijd van de Oromo’s contact zal zoeken met het Oromo Liberation Front (hierna: OLF). Verder verwacht zij problemen vanwege de Eritrese nationaliteit van haar partner en zoon.
4.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft gesteld dat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om de reisroute vast te stellen. Daarnaast heeft eiseres geen coherente, verifieerbare en gedetailleerde verklaringen omtrent haar reisroute afgelegd. De verklaringen van eiseres ten aanzien van de gebeurtenissen tot aan haar vertrek uit Ethiopië, te weten de dood van haar ouders, haar Oromo-afkomst, haar verblijf in een gezin en de gelddiefstal, hebben volgens verweerder positieve overtuigingskracht. De verklaringen van eiseres over de gestelde Eritrese afkomst van haar zoon, haar voorgenomen contact met de OLF, de bekendheid van haar vader als OLF-strijder, en de hierdoor verwachte problemen hebben geen positieve overtuigingskracht, aldus verweerder.
Verweerder heeft met betrekking tot de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden nog overwogen dat de daaraan door eiseres ontleende vermoedens over wat haar bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk zijn. Haar gestelde vrees voor de Ethiopische regering vanwege haar Oromo afkomst heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
5.
Eiseres heeft in beroep onder verwijzing naar de zienswijze aangevoerd dat zij niet verwijtbaar ongedocumenteerd is. Ze had geen reisdocumenten en ze heeft wel degelijk gedetailleerd verklaard over de periode in Europa en haar reisroute. Door haar traumatische reis kan ze niet veel vertellen. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet gevolgd wordt dat zij te vrezen heeft gezien haar geloof in de strijd van de Oromo’s en het feit dat ze hiermee sympathiseert. Ook is ondeugdelijk gemotiveerd waarom de Eritrese afkomst van haar zoon niet geloofwaardig is. Het is gelet op de informatie in het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van 2013 (hierna: ambtsbericht) en de bijgevoegde informatie van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 22 januari 2014 duidelijk dat zij in de problemen komt met haar zoontje. Verder blijkt uit het bijgevoegde jaarrapport van US State Department over Ethiopië van 27 februari 2014 dat vermeende aanhangers van het OLF worden gemarteld. Uit het jaarrapport van Amnesty International blijkt ook dat Oromo’s werden gearresteerd alleen maar op verdenking van lidmaatschap van het OLF. Uit het ambtsbericht volgt ook dat het Ethiopische leger opzettelijk geweld tegen vrouwen en kinderen van OLF-leden pleegt en doelgericht familieleden van OLF rebellen vermoordt, lukraak vasthoudt en ondervraagt. Ook blijkt uit het ambtsbericht dat de autoriteiten niet tolerant zijn tegenover Ethiopiërs die asiel in een westers land hebben
geprobeerd te krijgen en zijn afgewezen. Eiseres voert aan dat zij weliswaar niet politiek actief is geweest voor het OLF, maar dat zij wel altijd met het OLF heeft gesympathiseerd en om die reden gevaar loopt. Tevens loopt zij gevaar omdat ze de dochter is van belangrijke OLF-leden die om die reden zijn vermoord. Uit de bijgevoegde informatie blijkt immers ook dat de overheid heel goed bijhoudt wie ooit actief is geweest voor het OLF. Ten onrechte is niet bij de beoordeling over de aannemelijkheid van haar vermoedens bij terugkeer betrokken dat haar ouders destijds zijn vermoord. In dit kader heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 11 oktober 2013 (AWB 13/23537, 13/23535). Eiseres heeft voorts aangevoerd dat Oromo’s als een kwetsbare minderheidsgroep moeten worden beschouwd.
Daarnaast zijn de belangen van de zoon ten onrechte niet meegewogen. Terugkeer van hem naar Ethiopië, zonder dat hij daar ooit is geregistreerd en gezien zijn Eritrese afkomst, kan van hem niet worden gevergd. Verder heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij hangende haar beroep niet zal worden uitgezet en tevens te wachten op het
onderzoek van het Rode Kruis met betrekking tot de zoektocht naar de vader van haar zoon.
6.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft mogen tegenwerpen.
Dat eiseres gedurende haar reis geen reisdocumenten heeft gezien en deze niet in handen heeft gehad, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om haar reisroute met enig indicatief bewijs te onderbouwen. Verweerder heeft hierbij de langdurige verblijven in Soedan, Libië en enkele maanden in Europa in aanmerking kunnen nemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van het toerekenbaar ontbreken van reisdocumenten, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht uitgaat.
9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eiseres geloofwaardig acht voor wat betreft haar Oromo-afkomst, de dood van haar ouders toen zij 10 jaar was, haar verblijf in het gezin en de diefstal. Verweerder acht de gestelde Eritrese afkomst van haar zoon, haar voorgenomen contact met het OFL bij terugkeer en de bekendheid van haar vader echter niet geloofwaardig.
10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen en in het bestreden besluit genoegzaam heeft gemotiveerd dat
van de verklaringen van eiseres over de afkomst van haar zoon en partner geen positieve overtuigingskracht uitgaat, nu dit geenszins is onderbouwd. Uit haar asielrelaas kan evenmin worden afgeleid dat haar partner en haar zoon de Eritrese nationaliteit hebben. De enkele stelling heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Derhalve heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat het niet geloofwaardig is dat zij bij terugkeer naar Ethiopië problemen zal krijgen vanwege de Eritrese nationaliteit van haar partner en zoon. Gelet hierop bestaat er evenmin aanleiding om te wachten op het onderzoek van het Rode Kruis met betrekking tot de zoektocht naar de vader van haar zoon.
11.
Ook de verklaringen van eiseres over haar voorgenomen contact met het OLF heeft verweerder als ongeloofwaardig kunnen aanmerken, nu geenszins uit haar verklaringen kan worden afgeleid dat zij voor haar komst naar Nederland actief sympathiseerde met het OLF. De enkele stelling dat zij dit zou willen, heeft verweerder als onvoldoende kunnen aanmerken om haar als actieve sympathisante te zien.
12.
De verklaring van eiseres dat haar ouders destijds zijn vermoord vanwege hun strijd voor de Oromese vrijheid en dat eiseres vanwege de bekendheid van haar vader problemen zal krijgen bij terugkeer, heeft verweerder evenmin als geloofwaardig hoeven aanmerken. Eiseres heeft immers slechts het vermoeden geuit dat haar vader belangrijk was bij het OLF, zonder dit nader te onderbouwen of te concretiseren. De verklaring van eiseres dat haar vader een belangrijk persoon binnen het OLF moet zijn geweest en er bijeenkomsten in hun huis plaatsvonden en haar vader noteerde wat er werd gezegd, is in dit verband ontoereikend. Het enkele feit dat eiseres nog jong was, is onvoldoende om aan te nemen dat zij niet meer gedetailleerde achtergrondinformatie zou kunnen geven.
13.
Ten aanzien van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat eiseres er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat er voor haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging rechtvaardigen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
14.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar Oromo-afkomst te vrezen heeft voor vervolging van de zijde van de Ethiopische autoriteiten. Ten eerste hebben de problemen die tot de dood van haar ouders hebben geleid zich reeds lang geleden voorgedaan, en niet gebleken is dat zij in de periode daarna in Ethiopië problemen vanwege haar afkomst heeft ondervonden. Dit vormde evenmin de reden voor haar vertrek uit haar land van herkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, anders dan in de uitspraak van zittingsplaats Groningen van 11 oktober 2013, de dood van de ouders van eiseres wel bij de beoordeling betrokken. Daarnaast was de vreemdeling in die zaak, anders dan bij eiseres, persoonlijk gedetineerd geweest, zodat geen sprake is van een vergelijkbaar geval.
15.
Daarnaast blijkt niet uit het algemeen ambtsbericht inzake Ethiopië van 24 mei 2013 dat Oromo’s alleen al op grond van hun afkomst te vrezen hebben. Uit dit ambtsbericht blijkt dat vooral Oromo’s zijn gearresteerd op verdenking van steun of betrokkenheid bij het OLF, terwijl dit in het geval van eiseres niet geloofwaardig wordt geacht. Ook overigens zijn er geen concrete aanwijzingen dat eiseres persoonlijk in de negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten staat. De diverse rapportages waarnaar eiseres heeft verwezen zien niet specifiek op de individuele situatie van eiseres. Gelet daarop en gelet op de niet geloofwaardig bevonden actieve betrokkenheid bij het OLF, heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres niet valt onder de in deze rapportages genoemde standpunten met betrekking tot het OLF.
16.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres daarom terecht afgewezen.
17.
Het beroep is ongegrond.
18.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
19.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.