ECLI:NL:RBDHA:2014:6469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
13/28883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vrijstelling griffierecht en ontvankelijkheid van het beroep in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om vrijstelling van griffierecht door eiser, een Surinaamse man. Eiser had eerder een aanvraag ingediend tot opheffing van zijn ongewenstverklaring, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was ingewilligd, maar met een inreisverbod van tien jaar. Eiser heeft tegen het besluit van de staatssecretaris bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 24 januari 2014 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht beoordeeld. Eiser had aangevoerd dat hij lijfsdwang had ondergaan omdat hij de ontnemingsmaatregel niet had betaald, en dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hij niet in verzuim was geweest. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden voldoende waren om het beroep ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser eerder had betoogd dat de ongewenstverklaring met terugwerkende kracht opgeheven had moeten worden, maar dat dit betoog niet meer ter beoordeling stond omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/28883

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. J. Bennekom),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Hanje).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 april 2013 tot opheffing van de ongewenstverklaring ingewilligd. Tevens heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren.
Bij besluit van 7 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de ingangsdatum van de opheffing van de ongewenstverklaring, ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Allereerst zal de rechtbank een oordeel gegeven inzake het verzoek van eiser om vrijstelling van betaling van het griffierecht van eiser. De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van griffierecht in verzuim is geweest, zodat niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege dient te blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hetgeen eiser bij brief van 21 januari 2014 heeft aangevoerd, met name het feit dat eiser lijfsdwang heeft ondergaan omdat hij de opgelegde ontnemingsmaatregel niet had betaald, dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van griffierecht in verzuim is geweest. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
2.
Eiser heeft aangevoerd dat de ongewenstverklaring met ingang van 19 januari 2009 had
moeten worden opgeheven, vanwege de inwerktreding van Richtlijn nr. 2008/115/EG ( de Terugkeerrichtlijn). Eiser doet een beroep op het arrest Filev en Osmani van het Hof van Justitie van 19 september 2013 (C297/12).
3.
De rechtbank stelt vast dat eiser, zoals ook in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 januari 2014 is overwogen (ECLI:NL:RBOVE:2014:520), reeds in de aanvraagprocedure van 9 maart 2011 tot opheffing van de ongewenstverklaring heeft betoogd dat de ongewenstverklaring met ingang van 19 januari 2009 had moeten worden opgeheven, vanwege de inwerktreding van de Terugkeerrichtlijn met ingang van die datum. Aangezien op deze aanvraag onherroepelijk is beslist, staat dat betoog thans niet meer ter beoordeling. Nu eiser niet heeft weersproken dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden sindsdien en verder geen gronden tegen de ingangsdatum van de ongewenstverklaring heeft gericht, is het beroep ongegrond.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van K.M.C. Zijlstra-van Middelkoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.