6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft in een periode van tien jaar ontucht gepleegd met drie jonge jongens, op momenten dat zij bij verdachte logeerden. De slachtoffers hadden bij verdachte in de klas gezeten en kwamen, toen zij van school waren, regelmatig bij hem over de vloer. Verdachte heeft zijn positie als oud-leerkracht en graag geziene ‘meester’ misbruikt. Ook het vertrouwen dat de ouders van de slachtoffers in verdachte stelden toen zij hun kinderen bij verdachte lieten logeren, heeft hij beschaamd. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, waarvan de gevolgen, naar de ervaring leert, nog lange tijd kunnen doorwerken. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 15 december 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 3 april 2014. Hieruit komt naar voren dat verdachte de schadelijkheid en ontoelaatbaarheid van zijn gedrag beseft en dat hij hulp in een gedwongen kader wil accepteren. Geadviseerd wordt aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van 5 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichte ambulante behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling, een locatieverbod voor de gemeente [plaats] en een contactverbod met aangevers.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een verdachte betreffend Pro Justitia rapport van dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, d.d. 19 februari 2014. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een parafilie Niet Anderszins Omschreven, in casu hebefilie, gezien zijn seksuele interesse voor jongens van ongeveer 12 tot en met 17 jaar. Deze stoornis heeft de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Verdachte lijkt in emotioneel opzicht in enige mate onvolwassen c.q. onrijp en lijkt zich met (de leeftijd van) jonge jongens te vereenzelvigen. Er is sprake van seksuele preoccupatie en verdachte ervaart in sterke mate problemen met zelfcontrole over zijn seksuele gedachten, verlangens en gedragingen. De hebefiele gerichtheid houdt verband met het bewezenverklaarde en maakt dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Het technisch/theoretisch recidiverisico wordt als laag/matig ingeschat. Vanuit klinisch oogpunt wordt de kans op recidive, op korte termijn, als laag ingeschat, vanwege de detentie en het schrikeffect en het inzicht dat verdachte begint te krijgen in de negatieve gevolgen van zijn handelen voor, onder anderen, de slachtoffers en hemzelf. Indien verdachte voldoende weet te profiteren van behandeling, kan het recidiverisico op langere termijn als (blijvend) laag worden ingeschat. Geadviseerd wordt om verdachte als bijzondere voorwaarde, gerelateerd aan verplicht reclasseringscontact in de vorm van een meldplicht, een behandeling in een ambulant kader bij een kliniek als De Waag op te leggen, waarbij op cognitief niveau gewerkt kan worden aan het aanleren van adequate, niet-seksuele copingstrategieën, aan slachtofferempathie en aan het vergroten van inzicht in hoe het ten laste gelegde tot stand is gekomen teneinde een terugvalpreventieplan te ontwikkelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gedragsdeskundige op inzichtelijke wijze gemotiveerd aangegeven dat verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over en maakt die tot de hare.
De straf
De rechtbank is, vorenstaande overwegende, van oordeel dat op de door verdachte gepleegde misdrijven niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsstraf van enige duur. De vrijspraak ten aanzien van een van de feiten en de partiële vrijspraak van feit 2 leidt tot een enigszins lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Een deel van deze gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (dergelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Aan dit voorwaardelijke deel van de straf zal een proeftijd van vijf jaren worden verbonden, gezien de lange pleegperiode en het belang van de op te leggen bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden overnemen. Ten aanzien van het contactverbod zal de rechtbank bepalen dat verdachte middellijk noch onmiddellijk contact met de slachtoffers mag hebben, zolang de reclassering dat nodig acht. Voor het geval een slachtoffer contact met verdachte opneemt, bijvoorbeeld in het kader van de verwerking van hetgeen is gebeurd, dient verdachte het slachtoffer door te verwijzen naar de reclassering, zodat de reclassering de regie over dergelijke contacten kan voeren. In het opleggen van een locatieverbod voor plaatsen waar jongeren onder de zestien jaar zich bevinden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank, gelet op de overige voorwaarden, geen meerwaarde.
Gelet op de hierna te nemen beslissing ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zal de rechtbank niet bevelen dat de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal verdachte niet ontzetten uit het recht om zijn beroep uit te oefenen, nu verdachte de bewezenverklaarde strafbare feiten niet heeft begaan in het kader van zijn beroep als onderwijzer. De slachtoffers zaten toen de ontuchtige handelingen plaatsvonden immers niet meer op de school waaraan verdachte lesgaf. Het opleggen van deze bijkomende straf is derhalve, zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, niet mogelijk.
De schorsing van de voorlopige hechtenis
Ten slotte zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte thans van onvoldoende gewicht om het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis te kunnen dragen.