ECLI:NL:RBDHA:2014:6465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
820481-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalige leraar basisonderwijs wegens ontucht met minderjarigen

De rechtbank Den Haag heeft op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalige leraar basisonderwijs, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. De verdachte heeft gedurende meerdere jaren ontuchtige handelingen gepleegd met drie jongens die als leerling bij hem in de klas hebben gezeten. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het vertrouwen van de jongens en hun ouders heeft beschaamd. De officier van justitie had ook een beroepsverbod geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was, omdat de jongens de basisschool al hadden verlaten toen de ontucht plaatsvond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van de gepleegde feiten. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een verplichte behandeling en een contactverbod met de slachtoffers. De schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven, en de rechtbank heeft de verdachte niet ontzet uit het recht om zijn beroep uit te oefenen, omdat de bewezen feiten niet in het kader van zijn beroep zijn gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/820481-13
Datum uitspraak: 26 mei 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 maart 2014 (pro forma) en 12 mei 2014 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.C.E.T. de Ceuninck van Capelle – Willems, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. T. Dreiling, advocaat te Leiderdorp, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 30 juni 2000 tot en met 29 juni 2004 te [plaats], althans in Nederland meermalen, althans een maal met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,(telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het
- het betasten van het (naakte) lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
-het betasten van de schaamstreek en/of penis van die [slachtoffer 1] en/of
- ( naakt) liggen op het (naakte) lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis tussen de (boven)benen van die [slachtoffer 1] en/of het heen en weer bewegen en/of rijdende bewegingen maken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 april 2009 tot en met 16 april 2010 te [plaats], meermalen, althans een maal, met [slachtoffer 4] (geboren [geboortedatum 4]) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4], hebbende verdachte (telkens)
- de penis en/of schaamstreek, althans het (naakte) lichaam van die [slachtoffer 4] betast en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 4] gebracht/geduwd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 juni 2007 tot 15 juni 2009 te [plaats] met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, maarmalen, althans een maal, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit:
- het vastpakken van de hand van die [slachtoffer 2] en/of met die hand zijn, verdachtes penis te (laten) betasten en/of
- het wrijven over de (onder)buik van die [slachtoffer 2]
4.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2005 tot en met 23 februari 2006 te [plaats] met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 5], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de penis en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 3] en/of het aftrekken van die [slachtoffer 3].

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij gedurende een periode van enkele jaren ontuchtige handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 3] (feit 3) en [slachtoffer 3] (feit 4), die op dat moment nog geen zestien jaar oud waren. Voorts wordt verdachte verweten dat hij het lichaam van [slachtoffer 4] is binnengedrongen dan wel dat hij ontuchtige handelingen met hem heeft verricht, terwijl [slachtoffer 4] op dat moment nog geen zestien jaar oud was (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 2 vrijspraak dient te volgen ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 4]. Volgens de raadsvrouw is er geen rechtstreeks bewijs of steunbewijs dat het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden toen [slachtoffer 4] nog geen zestien jaar oud was.
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Ten aanzien van feit 1
Op 7 januari 2014 heeft [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] [2] ) bij de politie aangifte gedaan tegen verdachte. Aangever heeft als volgt verklaard. Hij is voor het eerst bij verdachte gaan logeren toen hij op de middelbare school zat. Hij was toen 12 jaar. Tijdens het logeren ging verdachte op een bepaald moment met zijn hand onder de onderbroek van aangever en streelde hij over de billen en de penis. Verdachte trok ook de onderbroek van aangever uit en kwam naakt op aangever liggen, terwijl aangever op zijn buik lag. Verdachte deed de benen van aangever uit elkaar, deed zijn penis tussen de benen van aangever, ter hoogte van zijn billen, en begon tegen hem aan te rijden. Bijna altijd wanneer aangever bij verdachte logeerde vonden seksuele handelingen plaats, aldus aangever. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij, bij hem thuis in [plaats] [4] , het naakte lichaam van aangever heeft gestreeld, dat hij naakt tegen hem heeft aangelegen en dat hij rijdende bewegingen heeft gemaakt. Voorts heeft verdachte verklaard dat de ten laste gelegde pleegperiode klopt. [5] Verdachte heeft ontkend dat hij op de rug van aangever heeft gelegen. Volgens verdachte heeft hij op zijn zij met zijn buik tegen de rug van aangever gelegen.
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ook ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op het liggen van verdachte
opde rug van aangever. Weliswaar heeft verdachte dit ontkend, maar de rechtbank volgt op dit punt de verklaring van aangever. Zij acht deze verklaring betrouwbaar en overweegt daarbij dat de door aangever beschreven handeling past binnen de context waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
3.4.2
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw van verdachte in zoverre geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2014;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] d.d. 19 december 2013 (p. 142 en 143);
  • een geschrift, te weten een geboorteakte betreffende [slachtoffer 4] d.d. [geboortedatum 4] (p. 299).
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder het tweede gedachtestreepje aan verdachte ten laste is gelegd, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid, ook niet uit de aangifte, dat het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden toen aangever de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.3
Ten aanzien van feit 3
Aangever heeft bij de politie anoniem aangifte gedaan tegen verdachte en heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij meermalen bij verdachte thuis (aan de overkant van de [school] [de rechtbank begrijpt: de [school] te [plaats]] [6] ) is blijven slapen en dat het twee keer is gebeurd dat verdachte zijn hand pakte, deze naar zijn (verdachtes) penis bracht en daarmee over die penis wreef. [7] Aangever heeft eerder, in een informatief gesprek met de politie, verklaard dat verdachte hem tijdens een logeerpartij wel eens over zijn buik had gewreven. [8] De rechtbank heeft, op basis van voornoemd informatief gesprek, vastgesteld dat de aangever [slachtoffer 3] betreft, geboren op [geboortedatum 3]. [9]
Verdachte heeft verklaard dat er met aangever twee keer seksueel contact heeft plaatsgevonden, dat hij zich goed kan voorstellen dat zij tijdens het voorlezen, op zijn initiatief, hand in hand lagen en dat de ten laste gelegde pleegperiode klopt. [10] Wel heeft verdachte aangegeven dat het initiatief tot de ontuchtige handelingen van aangever uitging.
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er opvallende parallellen bestaan tussen de feiten en omstandigheden zoals geschetst door de aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], bijvoorbeeld op het punt dat verdachte hun hand nam en daarmee over zijn ‘edele delen’ streelde (resp. p. 143 en p. 192). Overigens is naar het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring niet van belang van wie het initiatief tot de ontuchtige handelingen uitging, mede gelet op de strekking van de onderliggende strafbepaling (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht), te weten de bescherming van de integriteit van de minderjarige.
3.4.4
Ten aanzien van feit 4 (vrijspraak)
Op 9 januari 2014 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan bij de politie. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem tijdens het logeren één keer heeft aangerand, waarbij verdachte aan de penis van aangever heeft getrokken.
Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat aangever bij hem gelogeerd heeft, maar dat hij zich niet kan herinneren dat hij ontuchtige handelingen met aangever heeft gepleegd, sterker nog: dat hij eigenlijk wel weet dat dit niet is gebeurd.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangever en verdachte op een essentieel punt, te weten het plegen van ontuchtige handelingen, verschillen. Het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaring van aangever. In dat verband overweegt de rechtbank nog dat de feiten en omstandigheden, zoals door aangever geschetst, zodanig afwijken van de feiten en omstandigheden in de overige aangiftes, dat zogenoemd schakelbewijs (reeds om die reden) niet mogelijk is. Bij gebrek aan wettig bewijs zal de rechtbank verdachte daarom van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen – zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad – dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 30 juni 2000 tot en met 29 juni 2004 te [plaats] meermalen met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- betasten van het naakte lichaam van die [slachtoffer 1] en
- betasten van de schaamstreek en/of penis van die [slachtoffer 1] en
- naakt liggen op het naakte lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis tussen de (boven)benen van die [slachtoffer 1] en rijdende bewegingen maken;
2.
hij in de periode van 17 april 2009 tot en met 16 april 2010 te [plaats] meermalen met [slachtoffer 4] (geboren [geboortedatum 4])
,die
toende leeftijd van zestien jaren
nog niethad bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte telkens
- de penis en/of schaamstreek van die [slachtoffer 4] betast;
3.
hij in de periode van 16 juni 2007 tot 15 juni 2009 te [plaats] met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt
meermalenontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het vastpakken van de hand van die Van [slachtoffer 1] en/of met die hand zijn, verdachtes
,penis laten betasten en
- het wrijven over de (onder)buik van die Van [slachtoffer 1].

4.De strafbaarheid van het de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd in de vorm van een meldingsgebod, een behandelverplichting bij Kairos of een soortgelijke instelling, een locatieverbod voor geheel [plaats] en voor plaatsen waar jongeren onder de zestien jaar komen en een (beperkt) contactverbod met aangevers, en dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Als bijkomende straf heeft de officier van justitie een zogenoemd beroepsverbod voor de duur van vijf jaren gevorderd.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven per datum einduitspraak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte
first offenderis, dat hij zich erg schaamt voor zijn gedrag en dat hij zelf naar de politie is gegaan. Voorts blijkt uit de Pro Justitia rapportage dat het recidiverisico als laag/matig wordt ingeschat, welk risico – bij het succesvol afronden van een behandeling – als blijvend laag wordt ingeschat. Volgens de raadsvrouw is het van belang dat verdachte snel met een behandeling kan starten. Op grond van vorenstaande verzoekt de raadsvrouw verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, onder strikte voorwaarden, op te leggen.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod op grond van de onderhavige tenlastelegging niet mogelijk is en bovendien als een te zware bijkomende straf geldt, omdat verdachte in dat geval in het geheel niet meer in het onderwijs, dus ook niet in het volwassenonderwijs, kan gaan werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft in een periode van tien jaar ontucht gepleegd met drie jonge jongens, op momenten dat zij bij verdachte logeerden. De slachtoffers hadden bij verdachte in de klas gezeten en kwamen, toen zij van school waren, regelmatig bij hem over de vloer. Verdachte heeft zijn positie als oud-leerkracht en graag geziene ‘meester’ misbruikt. Ook het vertrouwen dat de ouders van de slachtoffers in verdachte stelden toen zij hun kinderen bij verdachte lieten logeren, heeft hij beschaamd. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, waarvan de gevolgen, naar de ervaring leert, nog lange tijd kunnen doorwerken. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 15 december 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 3 april 2014. Hieruit komt naar voren dat verdachte de schadelijkheid en ontoelaatbaarheid van zijn gedrag beseft en dat hij hulp in een gedwongen kader wil accepteren. Geadviseerd wordt aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van 5 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichte ambulante behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling, een locatieverbod voor de gemeente [plaats] en een contactverbod met aangevers.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een verdachte betreffend Pro Justitia rapport van dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, d.d. 19 februari 2014. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een parafilie Niet Anderszins Omschreven, in casu hebefilie, gezien zijn seksuele interesse voor jongens van ongeveer 12 tot en met 17 jaar. Deze stoornis heeft de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Verdachte lijkt in emotioneel opzicht in enige mate onvolwassen c.q. onrijp en lijkt zich met (de leeftijd van) jonge jongens te vereenzelvigen. Er is sprake van seksuele preoccupatie en verdachte ervaart in sterke mate problemen met zelfcontrole over zijn seksuele gedachten, verlangens en gedragingen. De hebefiele gerichtheid houdt verband met het bewezenverklaarde en maakt dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Het technisch/theoretisch recidiverisico wordt als laag/matig ingeschat. Vanuit klinisch oogpunt wordt de kans op recidive, op korte termijn, als laag ingeschat, vanwege de detentie en het schrikeffect en het inzicht dat verdachte begint te krijgen in de negatieve gevolgen van zijn handelen voor, onder anderen, de slachtoffers en hemzelf. Indien verdachte voldoende weet te profiteren van behandeling, kan het recidiverisico op langere termijn als (blijvend) laag worden ingeschat. Geadviseerd wordt om verdachte als bijzondere voorwaarde, gerelateerd aan verplicht reclasseringscontact in de vorm van een meldplicht, een behandeling in een ambulant kader bij een kliniek als De Waag op te leggen, waarbij op cognitief niveau gewerkt kan worden aan het aanleren van adequate, niet-seksuele copingstrategieën, aan slachtofferempathie en aan het vergroten van inzicht in hoe het ten laste gelegde tot stand is gekomen teneinde een terugvalpreventieplan te ontwikkelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gedragsdeskundige op inzichtelijke wijze gemotiveerd aangegeven dat verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over en maakt die tot de hare.
De straf
De rechtbank is, vorenstaande overwegende, van oordeel dat op de door verdachte gepleegde misdrijven niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsstraf van enige duur. De vrijspraak ten aanzien van een van de feiten en de partiële vrijspraak van feit 2 leidt tot een enigszins lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Een deel van deze gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (dergelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Aan dit voorwaardelijke deel van de straf zal een proeftijd van vijf jaren worden verbonden, gezien de lange pleegperiode en het belang van de op te leggen bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden overnemen. Ten aanzien van het contactverbod zal de rechtbank bepalen dat verdachte middellijk noch onmiddellijk contact met de slachtoffers mag hebben, zolang de reclassering dat nodig acht. Voor het geval een slachtoffer contact met verdachte opneemt, bijvoorbeeld in het kader van de verwerking van hetgeen is gebeurd, dient verdachte het slachtoffer door te verwijzen naar de reclassering, zodat de reclassering de regie over dergelijke contacten kan voeren. In het opleggen van een locatieverbod voor plaatsen waar jongeren onder de zestien jaar zich bevinden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank, gelet op de overige voorwaarden, geen meerwaarde.
Gelet op de hierna te nemen beslissing ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zal de rechtbank niet bevelen dat de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal verdachte niet ontzetten uit het recht om zijn beroep uit te oefenen, nu verdachte de bewezenverklaarde strafbare feiten niet heeft begaan in het kader van zijn beroep als onderwijzer. De slachtoffers zaten toen de ontuchtige handelingen plaatsvonden immers niet meer op de school waaraan verdachte lesgaf. Het opleggen van deze bijkomende straf is derhalve, zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, niet mogelijk.
De schorsing van de voorlopige hechtenis
Ten slotte zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte thans van onvoldoende gewicht om het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis te kunnen dragen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (ACHT) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
vijf jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij Kairos of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens deze instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de gemeente [plaats], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – middellijk of onmiddellijk – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met dien verstande dat indien deze slachtoffers behoefte hebben aan contact met verdachte, dit uitsluitend door tussenkomst van de reclassering dient te geschieden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden en verstaat dat het bevel tot voorlopige hechtenis verder ten uitvoer wordt gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mrs. M.T. Renckens en M.L. Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.M. Schreuder en N.M.E. Oudshoorn, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2014.
Mr. E.C.M. Bouman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1609-2013168397, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 300).
2.Een geschrift, te weten een geboorteakte betreffende [slachtoffer 1] d.d. [geboortedatum 1], p. 297.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 7 januari 2014, p. 198 en 199.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 december 2013, p. 25.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 mei 2014.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 12 december 2013, p. 47.
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 2 januari 2014, p. 192 en 193.
8.Proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 2 januari 2014, p. 188.
9.Proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 2 januari 2014, p. 187.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 mei 2014.