ECLI:NL:RBDHA:2014:6337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
462393 KG ZA 14 323
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing gijzeling uit hoofde van de WAHV en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiseres] was in gijzeling genomen op basis van meerdere machtigingen van kantonrechters, die haar waren opgelegd vanwege onbetaalde sancties op grond van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). De gijzeling was aanvankelijk begonnen op 19 februari 2014 en zou eindigen op 25 juni 2014, wat resulteerde in een totale gijzeling van 126 dagen. [eiseres] voerde aan dat zij niet in staat was om de openstaande boetes van € 4.221,-- te betalen, omdat de verkeersovertredingen waren begaan door derden die haar voertuigen op haar naam hadden geregistreerd. Ze stelde dat de duur van de gijzeling buitenproportioneel was en niet in verhouding stond tot het doel van de gijzeling, namelijk het afdwingen van betaling.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de kantonrechters zich niet hadden gehouden aan de aanbevelingen van het landelijk overleg coördinerend kantonrechters (LOCK), die een maximale gijzeling van vijftien dagen voorstelden, tenzij er bijzondere omstandigheden waren. De Staat had geen concrete bijzondere omstandigheden aangetoond die een langere gijzeling rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gijzeling van [eiseres] onrechtmatig was en dat deze onmiddellijk moest worden opgeheven. Tevens werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/462393 / KG ZA 14-323
Vonnis in kort geding van 28 maart 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de penitentiaire inrichting '[p.i.]' te [plaatsnaam],
eiseres,
advocaat mr. L.C.W. Wingens te Tilburg,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiseres]' en 'de Staat'.

1.Het procesverloop

[eiseres] heeft de Staat op 20 maart 2014 doen dagvaarden om op 28 maart 2014 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die zitting ook behandeld en op diezelfde dag is door middel van een verkort vonnis (bij vervroeging) uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 maart 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Aan [eiseres] zijn - voor zover hier van belang - achttien onherroepelijke sancties opgelegd op grond van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften ('WAHV'). [eiseres] heeft de sancties niet voldaan. Uit hoofde van de sancties is zij een totaalbedrag van € 4.221,-- verschuldigd.
2.2.
Nadat verhaal van de sancties niet mogelijk bleek, heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland zich tot de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, (hierna 'de kantonrechter') gewend en gevorderd hem te machtigen om jegens [eiseres] het dwangmiddel gijzeling toe te passen. De kantonrechter heeft vervolgens aan de officier van justitie achttien machtigingen verstrekt om het dwangmiddel gijzeling toe te passen jegens [eiseres] voor telkens 7 dagen; in totaal derhalve voor 126 dagen. Vijf van die machtigingen zijn afgegeven op 25 juni 2013, twaalf op 2 juli 2013 en één op 28 augustus 2013.
2.3.
De gijzeling van [eiseres] op grond van voormelde machtigingen is aangevangen op 19 februari 2014 en zal eindigen op 25 juni 2014.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te gebieden tot afgifte van alle door de kantonrechter afgegeven machtigingen tot gijzeling van [eiseres], alsmede de daarop betrekking hebbende oproepingen voor de betreffende zittingen;
II. de gijzeling - op straffe van verbeurte van een dwangsom - onmiddellijk op te heffen;
III. de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Samengevat voert [eiseres] daartoe het volgende aan.
[eiseres] heeft de verkeersovertredingen ter zake waarvan de sancties zijn opgelegd niet zelf gemaakt. Deze zijn gemaakt door derden aan wie [eiseres] - in goed vertrouwen - toestemming had gegeven om hun auto's op haar naam te laten registreren. [eiseres] heeft inkomen, noch vermogen en is dus niet in staat de sancties te voldoen. Bovendien is de duur van de gijzeling buitenproportioneel. Een vrijheidsbeneming van 126 dagen staat niet in een redelijke verhouding tot het bedrag van de openstaande sancties. De (duur van de) gijzeling gaat dan ook voorbij aan het doel van het dwangmiddel. Door [eiseres] desondanks gedurende 126 dagen te gijzelen, handelt de Staat dan ook onrechtmatig. Te meer nu de belangen van [eiseres] onevenredig worden geschaad door de gijzeling, in het bijzonder waar zij een dochtertje heeft van bijna negen maanden oud.
3.3.
De Staat heeft de vorderingen van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden bespreken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Nu [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag legt dat de Staat onrechtmatig handelt jegens haar, is daarmee de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2.
Verder wordt vooropgesteld dat de kantonrechter op vordering van de officier van justitie een machtiging kan verlenen voor het toepassen van het dwangmiddel van gijzeling voor de duur van ten hoogste één week per gedraging, indien degene aan wie een administratieve sanctie op basis van de WAHV is opgelegd geen (volledig) verhaal biedt. Doel van de gijzeling is het afdwingen van betaling door de belanghebbende (hier: [eiseres]). Als gevolg van de gijzeling komt de betalingsverplichting niet te vervallen.
De vordering sub I
4.3.
De door [eiseres] gevorderde machtigingen zijn door de Staat - als productie 1 - in het geding gebracht. Voorts heeft [eiseres] op de zitting erkend dat zij goed is opgeroepen voor de zittingen waarop de tegen haar gerichte vorderingen van de officier van justitie betreffende de machtiging tot gijzeling zijn behandeld. In die omstandigheden valt niet in te zien welk belang [eiseres] (nog) heeft bij toewijzing van de hiervoor onder 3.1 sub I vermelde vordering. Deze zal dan ook worden afgewezen.
De vordering sub II
4.4.
Tegen een beslissing van de kantonrechter tot het verlenen van een machtiging tot gijzeling staat geen rechtsmiddel open, zodat - in beginsel - moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van een dergelijke machtiging en de als gevolg daarvan aangevangen gijzeling. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter zich bij de beoordeling van de onderhavige vordering van [eiseres] terughoudend moet opstellen. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan de gijzeling worden opgeheven.
4.5.
De voorzieningenrechter is - voorshands - van oordeel dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden, die meebrengen dat de gijzeling van [eiseres] geen redelijk doel meer dient, zodat deze onmiddellijk moet eindigen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.6.
[eiseres] heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet beschikt over middelen om de sancties te voldoen. Het verweer van de Staat op dit punt is in ieder geval onvoldoende onderbouwd. Op grond van een enkele - kale - stelling kan er niet van worden uitgegaan dat [eiseres] bij haar familie (in Roemenië) een lening kan afsluiten in verband met de betaling van het openstaande bedrag. Voorts moet - op grond van de onweersproken stellingen van [eiseres] - worden aangenomen dat de auto's waarmee de onderliggende verkeersovertredingen zijn begaan niet in eigendom toekomen c.q. -kwamen aan [eiseres]. De waarde van die auto's kan dan ook niet worden aangemerkt als vermogen van [eiseres], zoals de Staat stelt. Daarnaast heeft de Staat nagelaten te onderbouwen dat [eiseres] middels het inkomen dat zij genoot tot het moment dat de gijzeling aanving in staat was om (een deel van) de sancties te voldoen. Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat sprake is van betalings
onmachtaan de zijde van [eiseres] en niet van betalings
onwil.
4.7.
Bovendien staat de totale duur van de gijzeling (126 dagen) niet in een redelijke verhouding tot het met de gijzeling beoogde doel, te weten betaling door [eiseres] van een bedrag van € 4.225,--. In dat verband is mede van belang dat het landelijk overleg coördinerend kantonrechters ('LOCK') - ter voorkoming van extreme situaties - heeft aanbevolen om als uitganspunt te nemen dat, voor zover sprake is van meerdere zaken betreffende één persoon, de machtiging tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling wordt verleend voor de maximale duur van vijftien dagen, tenzij de officier van justitie concrete bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven voor een langduriger gijzeling, stelt en aannemelijk maakt (hierna 'de Aanbeveling'). Daartoe kwam het LOCK omdat het van oordeel was dat van een gijzeling voor de duur van vijftien dagen in het algemeen zoveel pressie uitgaat, dat betaling wordt verkregen, terwijl - voor zover dat niet het geval is - doorgaans bij een langduriger gijzeling de betaling evenmin zal volgen, zodat de van het dwangmiddel gijzeling uitgaande pressie dan geen effect meer heeft (bijvoorbeeld omdat de betrokkene geen financiële middelen kan aanspreken). Op zichzelf is juist dat - zoals de Staat stelt - de Aanbeveling al enige jaren geleden tot stand is gekomen, maar gesteld noch gebleken is dat deze is herroepen. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de kantonrechters zich daarnaar nog steeds gedragen. Justitiabelen mogen daarvan ook uitgaan. Volgens de Staat hebben de betreffende kantonrechters destijds ook rekening gehouden met de Aanbeveling, maar waren zij kennelijk van oordeel dat sprake was van bijzondere omstandigheden die een langere duur van de gijzeling dan vijftien dagen rechtvaardigen. Dit blijkt echter niet uit de beslissingen van de kantonrechters waarbij de machtigen zijn verleend, hetgeen bij juistheid van de stelling van de Staat wel voor de hand zou hebben gelegen. Dat klemt te meer, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de vijftien-dagentermijn voor wat betreft (in ieder geval) de op 25 juni 2013 en 2 juli 2013 verleende machtigingen. Een en ander brengt mee dat moet worden aangenomen dat bij de verlening van de machtigingen (op 25 juni 2013 en 2 juli 2013) - ten onrechte - geen rekening is gehouden met de Aanbeveling, terwijl vaststaat dat de gijzeling van [eiseres] inmiddels zou zijn geëindigd indien dat wel was gebeurd. Relevante feiten en/of omstandigheden die een verlenging van de maximale gijzelingsduur zouden kunnen rechtvaardigen zijn ook gesteld noch gebleken.
4.8.
Tot slot heeft [eiseres] een groot belang bij de opheffing van de gijzeling, nu zij een dochtertje heeft van bijna negen maanden, waarvan zij de verzorging thans aan familie heeft overgelaten.
4.9.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiseres] door haar nog langer te gijzelen, teneinde haar te bewegen de openstaande sancties alsnog te voldoen. Dat brengt mee dat de onder 3.1 sub II vermelde vordering van [eiseres] zal worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze. Nu overheidsinstellingen rechterlijke uitspraken plegen na te komen, bestaat voor toewijzing van de gevorderde dwangsom geen aanleiding.
Proceskosten
4.10.
De Staat zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, op na te melden wijze worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de gijzeling van [eiseres] met onmiddellijke ingang wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van [eiseres] begroot op € 993,80 en veroordeelt de Staat uit die hoofde te voldoen:
a. aan de griffier van deze rechtbank, na ontvangst van een nota:
€ 100,80 voor kosten inleidende dagvaarding, inclusief BTW;
aan [eiseres]:
€ 77,-- aan griffierecht;
€ 816,-- aan salaris advocaat;
€ 893,-- in totaal derhalve;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2014.
jvl