ECLI:NL:RBDHA:2014:6274
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht van een Roemeense gemeenschapsonderdaan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Roemeense eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had haar verblijfsrecht in Nederland aangevochten na een besluit van de staatssecretaris om dit recht te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de beëindiging van het verblijfsrecht niet zonder meer had doorgevoerd, maar dat er een zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris de relevante bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 had toegepast en de persoonlijke omstandigheden van de eiseres had meegewogen in de beslissing. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiseres een onredelijke last voor de publieke middelen vormde, wat leidde tot de beëindiging van haar verblijfsrecht.
De eiseres, geboren in 1979, had sinds 2008 in Nederland gewoond en had op verschillende momenten een uitkering ontvangen. De rechtbank nam in overweging dat de eiseres niet langer als zelfstandige kon worden aangemerkt en dat zij niet kon aantonen dat zij arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eiseres en haar dochter, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om het verblijfsrecht te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.