ECLI:NL:RBDHA:2014:6202
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder Dublinverordening en belangen van het kind
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Azerbeidzjaan, had op 7 februari 2014 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Litouwen als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser had eerder een visum voor Litouwen ontvangen en was op basis daarvan teruggestuurd naar Azerbeidzjan. Hij stelde dat zijn asielverzoek in Nederland behandeld moest worden, omdat zijn minderjarige zoon hier woonde. Eiser deed een beroep op de artikelen 16 en 17 van de Dublinverordening, die de mogelijkheid bieden om in bepaalde gevallen de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek over te nemen, vooral in het belang van het kind.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag van eiser niet aan Nederland hoefde te worden overgedragen, omdat er geen schriftelijke instemming was van de betrokkenen, in dit geval de ex-vriendin van eiser, die het wettelijk gezag over hun zoon had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van het kind door de ex-vriendin werden gewaarborgd en dat er geen reden was om af te wijken van de Dublinverordening. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke instemming in asielprocedures en de rol van de Dublinverordening in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten.