ECLI:NL:RBDHA:2014:6147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
2233410 RL EXPL 13-22735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie luchtvaartvertraging en afwijzing van verweer buitengewone omstandigheden

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], compensatie van Corendon Dutch Airlines B.V. voor een vertraagde vlucht van Marrakech naar Amsterdam op 4 november 2012. De vlucht, uitgevoerd onder vluchtnummer CND716, arriveerde met meer dan drie uur vertraging. Eisers stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van de Europese Verordening 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Corendon heeft als verweer aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals bevestigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vertraging niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit. De kantonrechter heeft de vordering van eisers tot betaling van € 800,= toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen, en is het verzoek van Corendon tot matiging van de compensatie afgewezen. De kantonrechter heeft ook het verzoek van Corendon om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en het Hof van Justitie EU afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor de noodzaak van dergelijke vragen. Het vonnis is uitgesproken op 7 mei 2014.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
at
Rolnummer: 2233410 RL EXPL 13-22735
7 mei 2014

Vonnis in de zaak van:

1.
[eiser 1],
2.
[eiser 2]beiden wonende te[woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. A.D. van Tongeren,
tegen

de besloten vennootschapCORENDON DUTCH AIRLINES B.V.,

gevestigd te Lijnden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Futselaar.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers]worden genoemd. Gedaagde zal worden aangeduid als Corendon.

Procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende:
  • de dagvaarding van 9 juli 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte overlegging producties ten behoeve van comparitie van partijen van de zijde van Corendon.
Vervolgens is bij mondeling vonnis een comparitie na antwoord gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. De griffier heeft aantekening gemaakt van hetgeen ter comparitie is besproken. Corendon heeft ter comparitie gebruik gemaakt van schriftelijke aantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
Na de comparitie zijn nog de volgende stukken gewisseld:
  • de akte overlegging bewijs van de zijde van Corendon;
  • de akte inzake reactie op overgelegde producties van de zijde van[eisers]
Tenslotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald op heden.

Feiten

1.
[eisers]hebben een vlucht geboekt van Marrakech (Marokko) naar Amsterdam. De vlucht is op 4 november 2012 uitgevoerd door Corendon onder vluchtnummer CND716.
2.
De vlucht is met een vertraging van meer dan drie uren gearriveerd te Amsterdam.
3.
Op 14 juni 2013 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geoordeeld over een klacht met betrekking tot de vlucht waarover ook dit geschil gaat. Het oordeel van de ILT luidt, voor zover in deze zaak relevant, als volgt:
“(…) Gelet hierop stel ik vast dat de vertraging het gevolg is van een buitengewone omstandigheid die buiten de invloedssfeer ligt van de luchtvaartmaatschappij waardoor zij niet verplicht is de compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen. (…)”
4.
In zijn ongedateerde verklaring stelt de heer R. Smakman, Director Engineering and Maintanance Corendon Dutch Airlines, onder meer het volgende:
“(…) De PSEU was – uiteindelijk – niet defect. Er was een sensor die een waarde doorgaf waardoor de PSEU aangaf dat er iets niet in orde was. De sensor bleek na onderzoek niet defect en de klacht bleek niet reproduceerbaar. De 47 sensoren in het vliegtuig zijn – ten behoeve van de veiligheid – net als alle andere sensoren relatief gevoelig. Dus enig vocht, vuil of temperatuurschommelingen kunnen een “valse” melding geven waarbij in de luchtvaart altijd naar veilige kant wordt gewerkt (“safety first”). Dat wil zeggen dat er eerder een waarschuwing wordt aangegeven terwijl de daadwerkelijke klacht er mogelijk niet is. (…)”

Vordering

5.
[eisers]vorderen – zakelijk weergegeven − bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Corendon tot betaling van een bedrag van € 800,=, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.
[eisers]leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. De vlucht naar Amsterdam is uitgevoerd met een zodanig langdurige vertraging, dat aanspraak is ontstaan op compensatie op de voet van artikel 7 van de EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening) in samenhang met de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna aan te duiden als: Hof van Justitie EU), van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714 (het “Sturgeon-arrest”) en van 23 oktober 2012 in de zaak met nummers C-629/10 en C-581/10, NJ 2013,14, LJN: BY2173 (het “Nelson-arrest”).
De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 400,= per persoon. Corendon heeft de vergoeding, ondanks daartoe te zijn gesommeerd, niet voldaan.

Verweer

7.
Corendon heeft als verweer aangevoerd dat sprake was van buitengewone omstandigheden, hetgeen volgens haar door de Inspectie Leefomgeving en Transport is bevestigd en wordt gesteund door de “Non-exhaustive and non-binding list of extraordinary circumstances resulting from the work of the National Enforcement Bodies (NEB) for the application of the current Regulation (EC) 261/2004 (de NEB-lijst).
8.
Volgens Corendon is − zakelijk weergegeven − het toestel waarmee vlucht CND716 zou worden uitgevoerd op 4 november 2012 op tijd en probleemloos gearriveerd te Marrakech. Nadat het toestel was vrijgegeven voor vertrek naar Amsterdam, merkte de gezagvoerder dat de Proximity Switch Electronic Unit (PSEU) een waarschuwingssignaal gaf, waardoor het toestel niet mocht vertrekken.
9.
Voor zover de kantonrechter de vordering van [eisers]zal toewijzen, verzoekt Corendon de kantonrechter de te betalen compensatie te matigen. Corendon verzoekt de kantonrechter, voor zover hij voornemens is het matigingsverzoek af te wijzen, prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie EU over het matigingsverzoek.

Beoordeling

10.
Kern van het geschil is de vraag of het door de PSEU gegeven waarschuwingssignaal een buitengewone omstandigheid is die Corendon zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet had kunnen voorkomen.
11.
De kantonrechter overweegt dat de Verordening geen definitie bevat van het begrip buitengewone omstandigheden. Overweging 14 van de considerans van de Verordening bevat wel een niet limitatieve opsomming van gevallen waarin buitengewone omstandigheden zich kunnen voordoen. Volgens onderdeel 14 van de considerans kan sprake zijn van buitengewone omstandigheden indien zich onverwachte vliegveiligheidsproblemen voordoen.
12.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU moet de betekenis en draagwijdte van begrippen waarvoor het gemeenschapsrecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken. Komen deze begrippen voor in een bepaling die een afwijking vormt van een beginsel of, meer bepaald, van gemeenschapsregels ter bescherming van de consument, dan moeten zij bovendien aldus worden geïnterpreteerd dat deze bepaling strikt kan worden uitgelegd (onderdeel 17 Wallentin-Hermann-arrest, Hof van Justitie EU, 22 december 2008, C-549/07). Voorts worden ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening aangemerkt, indien zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en laatstgenoemde hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van de gebeurtenis (onderdeel 23 Wallentin-Hermann-arrest). In onderdeel 25 van het Wallentin-Hermann-arrest overweegt het Hof van Justitie EU dat technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van een toestel of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij dat onderhoud op zich geen ‘uitzonderlijke omstandigheden’ vormen.
13.
In onderdeel 29 van het Mc Donagharrest (Hof van Justitie EU 31 januari 2013, C-12-11) is overwogen dat het begrip buitengewone omstandigheden in de omgangstaal letterlijk betrekking heeft op omstandigheden ‘buiten het gewone om’. In de context van het luchtvervoer betekent het begrip een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis (zie voor dit laatste ook onderdeel 23 van het Wallentin-Hermann-arrest).
14.
Onverwachte vliegveiligheidsproblemen zijn aldus slechts als buitengewone omstandigheden aan te merken indien de vliegveiligheidsproblemen omstandigheden betreffen:
die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvervoerder;
waarop de betrokken luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
15.
In de (nationale) jurisprudentie is als derde voorwaarde aanvaard dat 3) de vertraging als gevolg van het vliegveiligheidsprobleem, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
16.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het door de PSEU gegeven waarschuwingssignaal een (onverwacht) vliegveiligheidsprobleem dat niettemin inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvervoerder, hetgeen in wezen ook wordt bevestigd door de heer Stokman (zie hiervoor onder 4). Hierdoor is wegens het niet voldoen aan de eerste voorwaarde geen sprake van een buitengewone omstandigheid zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Uit de onder 4 bedoelde verklaring blijkt dat de PSEU en de sensor die het waarschuwingssignaal genereerde niet defect waren en dat gelet op de gevoeligheid van de sensoren “valse meldingen” mogelijk zijn. Gesteld noch gebleken is dat de sensor die het waarschuwingssignaal genereerde werd getriggerd door een bijzondere van buiten komende omstandigheid, anders dan bijvoorbeeld vuil, vocht of temperatuurschommelingen, die vrijwel altijd en overal aanwezig zijn.
17.
Bespreking behoeft het beroep van Corendon op de beslissing van de ILT van 14 juni 2013 (zie hiervoor onder 3). De kantonrechter overweegt dat uit het door Corendon overgelegde document niet blijkt dat de klacht bij de ILT is ingediend door [eisers]Uit het verhandelde ter comparitie heeft de kantonrechter begrepen dat de klacht is ingediend door andere passagiers van de vlucht. Reeds daarom heeft het besluit van de ILT in deze procedure geen formele rechtskracht en is de kantonrechter aan de inhoud ervan niet gebonden. Het verweer van Corendon op dit punt treft dan ook geen doel.
18.
Corendon heeft zich in deze procedure beroepen op de NEB-lijst. De kantonrechter overweegt dat deze lijst hem niet bindt. Daarbij komt dat de NEB-lijst onderlinge verschillen vertoont met de door de Europese Commissie bij het voorstel tot herziening van de Verordening gepubliceerde (niet-uitputtende) lijst van omstandigheden die wel of juist niet als buitengewoon dienen te worden beschouwd (de EC-lijst). Over deze EC-lijst is door het Europees Economisch en Sociaal Comité een advies uitgebracht, dat – zakelijk weergegeven – kritisch is over onderdelen van zowel de NEB-lijst als de EC-lijst. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, hebben de kantonrechter ertoe gebracht geen (doorslaggevende) waarde toe te kennen aan de NEB-lijst.
19.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de vordering van [eisers]tot vergoeding van € 800,= zal toewijzen.
20.
De kantonrechter verwerpt het verzoek van Corendon tot matiging van de compensatie nu de Verordening daarvoor geen grondslag biedt en de hoogte van de compensatie naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
21.
Corendon verzoekt de kantonrechter prejudiciële vragen over het verzoek tot matiging van de compensatie te stellen aan de Hoge Raad, althans aan het Hof van Justitie EU. De kantonrechter overweegt dat de stelling van Corendon dat het verzoek tot matiging in vele soortgelijke zaken wordt gedaan niet is onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarom onvoldoende gesteld dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 392, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zal dan ook worden afgewezen.
22.
Hetzelfde lot treft het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU. De in artikel 7 van de Verordening genoemde bedragen betreffen forfaitaire bedragen. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat – bij verschuldigdheid daarvan – de bedragen volledig moeten worden voldaan, ongeacht de omstandigheden van het specifieke geval en brengt mee dat (artikel 7 van) de Verordening niet aan duidelijkheid te wensen overlaat.
23.
De toe te wijzen compensatie zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2012, nu Corendon op de voet van het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek vanaf die datum in verzuim verkeert.
24.
[eisers]vorderen een bedrag van € 120,= aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter overweegt dat uit het door [eisers]gestelde in voldoende mate blijkt dat werkzaamheden zijn verricht die niet vallen onder werkzaamheden waarvoor de artikelen 237 tot en met 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter zal de vordering van [eisers]op dit punt dan ook toewijzen. Nu is gesteld noch gebleken dat het bedrag door [eisers]reeds is voldaan, zal de gevorderde wettelijke rente worden afgewezen.
25.
Corendon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente zoals onweersproken gevorderd. Voor zover nakosten gemaakt worden levert deze kostenveroordeling ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010 (LJN BL1116) daarvoor een executoriale titel op. De begroting van die nakosten kan in dit geval eerst in een later stadium geschieden, aangezien thans nog niet bekend is welke nakosten zullen ontstaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten van de betekening niet vallen onder de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, maar vallen onder de ambtsverrichtingen van de gerechtsdeurwaarder, waarvoor deze op grond van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders een bedrag aan de schuldenaar in rekening kan brengen.

Beslissing

De kantonrechter:
1.
veroordeelt Corendon om aan [eisers]te betalen een bedrag van € 920,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 800,= vanaf 4 november 2012 tot de dag van algehele voldoening;
2.
veroordeelt Corendon in proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers]vastgesteld op € 559,39, waaronder begrepen € 250,= aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.
wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2014.