In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], compensatie van Corendon Dutch Airlines B.V. voor een vertraagde vlucht van Marrakech naar Amsterdam op 4 november 2012. De vlucht, uitgevoerd onder vluchtnummer CND716, arriveerde met meer dan drie uur vertraging. Eisers stellen dat zij recht hebben op compensatie op basis van de Europese Verordening 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Corendon heeft als verweer aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals bevestigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vertraging niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, maar inherent was aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit. De kantonrechter heeft de vordering van eisers tot betaling van € 800,= toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen, en is het verzoek van Corendon tot matiging van de compensatie afgewezen. De kantonrechter heeft ook het verzoek van Corendon om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en het Hof van Justitie EU afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor de noodzaak van dergelijke vragen. Het vonnis is uitgesproken op 7 mei 2014.