ECLI:NL:RBDHA:2014:6072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
AWB 14-9801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 22 april 2014 was opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, geboren in 1993 en van Eritrese nationaliteit, betwistte de rechtmatigheid van zijn bewaring, stellende dat de machtiging tot binnentreden waarop zijn persoonsgegevens stonden, niet gebaseerd was op een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Verweerder stelde dat de machtiging was afgegeven op basis van een anonieme tip, maar de rechtbank constateerde dat er onduidelijkheid bestond over de omstandigheden van de aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de machtiging tot binnentreden op naam van eiser per ongeluk was opgemaakt en dat de feitelijke binnentreding niet op basis van een geldige machtiging had plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, waardoor de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser een schadevergoeding van € 1.730,- toegekend voor de onrechtmatige bewaring van 21 dagen. Tevens zijn de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechter heeft de tenuitvoerlegging van de schadevergoeding bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/9801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1993], van gestelde Eritrese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 april 2014 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te verstrekken. Nadat verweerder van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt, eiser hierop heeft gereageerd en beide partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven om deze zaak verder buiten zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 13 mei 2014 gesloten.

Overwegingen

1.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.
Eiser heeft aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de omstandigheden waaronder zijn aanhouding heeft plaatsgevonden. Er was immers een machtiging tot binnentreden op zijn naam afgegeven waarop ook veel andere persoonsgegevens van hem vermeld stonden. Het is echter onduidelijk hoe zijn gegevens op deze machtiging terecht konden komen. Onder deze omstandigheden is niet duidelijk wat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf was op grond waarvan de machtiging is afgegeven.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers informatie bij verweerder bekend was geworden door een anonieme tip, op grond waarvan de machtiging op eisers naam is afgegeven.
4.
In het op ambtseed opgemaakte schriftelijk verslag over het binnentreden van 23 april 2014 is, voor zover van belang, het volgende vermeld.
“Ik, ondergetekende, [verbalisant 2], […], verklaar het volgende:
Op 22/04/2014, te 14:10 uur, ben ik, vergezeld van 2 opsporingsambtenaren, krachtens een machtiging van:
naam: [verbalisant 1]
hoedanigheid: hulpofficier van justitie
welke machtiging op: 22/04/2014 is gegeven […]
binnengetreden in de woning:
perceel: [adres]
te: [woonplaats]
bewoond door: [eiser]
Bij afwezigheid van de bewoner zonder toestemming.
[…]
Zulks ter uitzetting […] van de vreemdeling:
V-nummer: [nummer]
Achternaam: [eiser]
Voorna(a)m(en): [eiser]
Geboortedatum: [1993]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboorteland: Eritrea
Nationaliteit(en): Eritrese
Geslacht: mannelijk”
Ook in de stukken bevindt zich de genoemde machtiging op grond van de naam en overige persoonsgegevens van eiser, ondertekend door hulpofficier [verbalisant 1]. Er bevinden zich in het dossier geen stukken die in de tijd aan de machtiging voorafgaan.
5.
De rechtbank heeft de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over de anonieme tip op grond waarvan de machtiging zou zijn afgegeven te verstrekken. Verweerder heeft bij de brief 8 mei 2014 een aanvullend proces-verbaal van 7 mei 2014 en een aanvullend proces-verbaal van 8 mei 2014 overgelegd, alsmede een machtiging tot binnentreden op naam van [X].
6.
In het door verweerder overgelegde op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 7 mei 2014 is, voor zover van belang, het volgende vermeld.
“Wij, ondergetekenden,
[verbalisant 1] […] en [Y] […] verklaren het volgende:
Op dinsdag 22 april waren wij belast met een persoon gerichte controle op het adres [adres] te [woonplaats].
Volgens de verwijderbare lijst vreemdelingen, uit het Politie Suite Handhaving Vreemdelingen systeem, zou op het voornoemde adres moeten verblijven:
[X],
Geboren op [1979] te [geboorteplaats] in Eritrea
[…]
Deze vreemdeling zou volgens het PSHV sedert 02-02-2013 geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland.
Bij aanbellen op voornoemd adres werd de deur opengedaan door [eiser], geboren op [1993] te [geboorteplaats], Eritrea. Op onze vraag of [X] aan wezig was anwoordde [eiser] ontkennend. Hij zou wel op genoemd adres wonen maar nu niet aanwezig zijn. Hierop hebben wij met gebruik making van een machtiging de woning betreden en gekeken of [X] daadwerkelijk niet aanwezig was. Hetgeen juist was. Hierop hebben wij [eiser] gevraagd naar zijn identiteitspapieren hetgeen hij ons niet kon tonen. Hierop is [eiser] staande gehouden […].”
7.
In het door verweerder overgelegde op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2014 is, voor zover van belang, het volgende vermeld.
“Op 22 april 2014, heb ik verbalisant [verbalisant 1] […] de brigadier van politie [verbalisant 2] gemachtigd de woning te betreden aan het [adres] te [woonplaats].
Op de machtiging was de naam vermeld van de persoon die volgens de verwijderbaarlijst van de I.N.D. aldaar zou moeten verblijven, namelijk [X]. In de woning werd betrokkene [eiser] aangetroffen.
Doordat in de woning ook gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om, in aanwezigheid van een hulp-officier van justitie, te zoeken naar identiteitspapieren van de aangetroffen betrokkene, na aan hem daarnaar gevraagd te hebben, is in het geautomatiseerde PSHV systeem hiervan proces-verbaal opgemaakt.
Doordat het proces-verbaal van deze zoeking is opgemaakt onder het vreemdelingennummer van de aangetroffen [eiser] is, na het opmaken van dit proces-verbaal en uit uitprinten van het complete dossier abusievelijk de naam [eiser] op de machtiging tot binnentreden vermeld.
De machtiging tot binnentreden is opgemaakt onder het vreemdelingennummer [nummer], zijnde het nummer van [X].”
8.
De rechtbank stelt vast dat zowel het schriftelijk verslag omtrent het binnentreden van 23 april 2014 als het proces-verbaal van 7 mei 2014, als het proces-verbaal van 8 mei 2014 op ambtseed dan wel ambtsbelofte is opgemaakt. De rechtbank constateert dat één van beide versies van de gang van zaken onjuist moet zijn, omdat zij elkaar inhoudelijk tegenspreken. Als de versie zoals die wordt gepresenteerd ná de zitting bij de rechtbank juist is en dus de binnentreding van de woning niet heeft plaatsgevonden op basis van een machtiging afgegeven op de naam van eiser, sterker, als die machtiging op naam van eiser alleen maar een per ongeluk gegenereerde print uit het systeem zou zijn, is niet aanvaardbaar dat die machtiging, voorzien van een ondertekening door de hulpofficier dan toch in het dossier van de rechtbank terecht is gekomen, waarmee de suggestie wordt gewekt dat op grond van die machtiging de woning is bezocht. Dat hindert in dat geval het verdedigingsbelang van eiser en hindert de rechtbank in het reconstrueren van de waarheid. Als de versie zoals die wordt gepresenteerd in de dossierstukken zoals dat voorafgaande aan de zitting bestond juist is, blijft, ook met de nadere informatie die verweerder heeft verstrekt, onduidelijk hoe een redelijk vermoeden van illegaal verblijf zou zijn ontstaan. De rechtbank moet zo goed als blind kunnen vertrouwen op de door verweerder verstrekte gegevens, zeker als dit een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal of ander stuk betreft. De rechtbank is van oordeel dat alleen al vanwege de kennelijk ondeugdelijke wijze waarop verweerder de rechtbank heeft voorzien van informatie de maatregel van bewaring moet worden opgeheven. Gelet op de gebleven onduidelijk direct voorafgaande aan de inbewaringstelling, moet het er voor worden gehouden dat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbreekt, zodat de bewaring vanaf 22 april onrechtmatig is. De beroepsgrond slaagt.
9.
Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 22 april 2014 onrechtmatig is.
10.
Het beroep is gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 13 mei 2014.
11.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
12.
De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 2 x € 105,- en 19 x € 80,- = € 1.730.
13.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 13 mei 2014;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 1.730,-, te betalen door de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.730,- (zegge: zeventienhonderddertig euro).
Aldus vastgesteld op 13 mei 2014 door mr. D.A. Verburg.
rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.