ECLI:NL:RBDHA:2014:6068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
09-819343-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 18 maart 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2013 in Schoonhoven opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning. De verdachte, geboren in 1959, was op het moment van de brand gedetineerd. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 december 2013 en 4 maart 2014. De officier van justitie, mr. M.A. Visser, vorderde een gevangenisstraf, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.C. Bakker-Havinga, vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. De verdachte had lucifers gevraagd aan zijn buren en later die dag werd er rook uit zijn woning gezien. De brandweer constateerde dat er op meerdere plekken vuur was in de slaapkamer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk stichten van brand, ondanks de verdediging dat hij geen opzet had om anderen te schaden. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de psychische toestand van de verdachte mee, die lijdt aan een depressie en verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/819343-13
Datum uitspraak: 18 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in het [penitentiaire inrichting].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 5 december 2013 en 4 maart 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J.C. Bakker‑Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2013 te Schoonhoven opzettelijk brand heeft
gesticht in een kamer van zijn woning aan de [adres 1], immers heeft
verdachte toen aldaar opzettelijk (met behulp van een brandende lucifer) een
kussen en/of een bed, althans een goed, dat zich in genoemde kamer bevond, in
brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
dat kussen en/of bed, althans met (een) brandbare stof(fen)/goed, ten gevolge
waarvan een deel van dat kussen en/of dat bed en/of een muur en/of een
topmatras en/of een boxspring en/of beddegoed geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
die kamer en/of (overige goederen in) de woning waarin die kamer zich bevond
en/of een (of meer) aangrenzende woning(en) en/of de goederen die zich in die
aangrenzende woning(en) bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
bewoner(s) van de aangrenzende woning(en), althans voor een ander of anderen,
te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2013 te Schoonhoven ter uitvoering van het door
hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een kamer van
zijn woning aan de [adres 1], terwijl daarvan gemeen gevaar voor die
kamer en/of (overige goederen in) de woning waarin die kamer zich bevond en/of
een (of meer) aangrenzende woning(en) en/of de goederen die zich in die
aangrenzende woning(en) bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
bewoner(s) van de aangrenzende woning(en), althans voor een ander of anderen,
te duchten was,
met dat opzet (met behulp van een brandende lucifer) een kussen en/of een bed,
althans een goed, dat zich in genoemde kamer bevond, in brand heeft gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met dat
kussen en/of bed, althans met (een) brandbare stof(fen)/goed,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Feiten en omstandigheden
Op 24 augustus 2013 heeft verdachte bij zijn buren die aan de [adres 2] wonen, lucifers gevraagd. Daarop heeft hij een doosje lucifers met daarin twee lucifers gekregen. [2] De woning van verdachte is een hoekwoning en grenst aan de linkerzijde direct aan de woning van de buren op nummer [adres 2]. Hier wonen meerdere mensen. [3]
Later op dezelfde dag zag getuige [getuige 1] dat er rook uit de dakkapel van het huis gelegen aan de [adres 1] te Schoonhoven kwam. Getuige [getuige 1] heeft een brandblusser gehaald en is de woning van verdachte binnengegaan. Op de zolder zag hij dat een bed in brand stond. [4] Omstreeks 15.43 uur arriveerde de brandweer ter plaatse. Brandweerman [getuige 2] constateerde dat in de slaapkamer op de zolderverdieping twee eenpersoonsbedden stonden. Aan het hoofdeinde van het rechter eenpersoonsbed was op twee plekken vuur. Op het bed lag een plankje met daarop draadjes gespannen dat ook in brand stond. Op het bed lagen verder lakens en een dekbed. [5] Kort na de brand arriveerde de politie bij de woning van verdachte. Tegen de politie verklaarde verdachte dat hij stom was geweest. [6] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij brand had gesticht op het bed op zijn zolderkamer en dat het raam op de zolderkamer openstond. [7]
Over bovengenoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting geen discussie plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt en dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten is verwezen.
De vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld is of verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en zo ja, hoe dat dient te worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat hij anderen iets heeft willen aandoen en dat hij geen opzet had op het veroorzaken van gevaar voor anderen of goederen, ook niet in voorwaardelijke zin. Gelet op de psychische toestand van verdachte kon hij niet voorzien dat er gevaar voor andere personen of goederen zou ontstaan door zijn handelen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het voorgaande volgt dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht op het bed dat zich op de zolder van zijn woning bevond. Daarmee staat de schuld van verdachte aan de brandstichting vast. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is voor een bewezenverklaring van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht niet van belang of verdachte andere personen of goederen
opzettelijkin gevaar heeft
willenbrengen. Van belang is of objectief bezien door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel was te duchten. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de ontwikkeling van een brand in een woning heel snel kan gaan. Zeker als er, zoals in deze zaak het geval was, vanwege een openstaand dakraam voldoende zuurstof bij het vuur kan komen. Verdachte heeft brand gesticht op een plek – namelijk in een slaapkamer op bed waar lakens en een dekbed lagen – waar de brand zich zeer snel had kunnen verspreiden. De woning van verdachte grenst aan een woning waarin mensen wonen die ten tijde van de brand thuis waren. Verdachte was daarvan op de hoogte. Immers, verdachte heeft voorafgaand aan de brand lucifers gekregen van deze buren. Daarbij komt dat verdachte in het geheel geen actie heeft ondernomen om het vuur te blussen. Het is te danken aan de oplettendheid en daadkracht van buurtbewoners dat de brand zich niet verder heeft kunnen ontwikkelen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat in dit geval geen gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de aangrenzende woning is geweest. De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw aangevoerde verweer.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen (zulks met verbetering van in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad) dat:
hij op
of omstreeks24 augustus 2013 te Schoonhoven opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van zijn woning aan de [adres 1], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
(met behulp van een brandende lucifer) een kussen en/ofeen bed
, althans een goed, dat zich in genoemde kamer bevond,in brand gestoken
, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met dat kussen en/of bed, althans met (een) brandbare stof(fen)/goed,ten gevolge waarvan een deel van
dat kussen en/ofdat bed
en/of een muur en/of een topmatras en/of een boxspring en/of beddegoed geheel ofgedeeltelijk is
/zijnverbrand
, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kamer en
/of (overige goederen in
)de woning waarin die kamer zich bevond en
/ofeen
(of meer)aangrenzende woning
(en)en
/ofde goederen die zich in die aangrenzende woning
(en)bevonden,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,en
/oflevensgevaar voor de bewoner
(s
)van de aangrenzende woning
(en), althans voor een ander of anderen,
te duchten was.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beslissing over de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de onderstaande rapportage.
Op 7 februari 2014 heeft psychiater B.A. Blansjaar een rapport over verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer als volgt in:
“(…)
onderzochte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een depressie in engere zin, met door die depressie verscherpte afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidstrekken.

Geadviseerd wordt onderzochte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt dit deskundig oordeel over en maakt het tot het hare en wel in zoverre dat haars inziens het feit aan de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De verdachte is met in achtneming van het voorgaande deswege strafbaar, nu ook overigens geen andere strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft hieraan de bijzondere voorwaarden verbonden dat verdachte zich zal houden aan een meldplicht en dat hij mee zal werken aan klinische opname voor maximaal een jaar op de Forensisch Psychiatrisch Afdeling (FPA) van Kijvelanden en zich daarna ambulant zal laten behandelen bij voornoemde instelling. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om een gevangenisstraf op te leggen die overeenkomt met de duur van de voorlopige hechtenis in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende zes maanden ambulant laat opnemen en meewerkt aan ambulante zorg.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een brand op een bed in zijn woning waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan. Dat is een ernstig feit. Het is niet aan verdachte te danken dat het vuur zich niet verder ontwikkeld heeft, maar aan een oplettende buurtbewoner die de woning van verdachte binnen is gegaan en begonnen is met het blussen van het vuur.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het hiervoor genoemde psychiatrische rapport van B.A. Blansjaar van 7 februari 2014. Dit rapport houdt onder meer in:
“(…)
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een depressie met psychotische kenmerken en van alcoholintoxicatie door incidenteel alcoholmisbruik.(…)”
“(…)
Het ten laste gelegde is deels voortgekomen uit ontremming door alcoholintoxicatie, deels uit eerder grotendeels verdrongen boosheid en krenking van onderzochte na zijn echtscheiding. Het ten laste gelegde is deels ook voortgekomen uit psychotische kenmerken van zijn depressie, met name ziekelijke achterdocht en nihilisme, versterkt door gehoorshallucinaties.
“(…)
De kans op recidive is in beperkte mate verhoogd door de mogelijkheid van nieuwe of hernieuwde depressieve episoden met mogelijk gedragsstoornissen en impulscontroleverlies.
“(…)
De recidiefkans kan verder worden beperkt door voortzetting van psychiatrische behandeling van onderzochte en maatschappelijke begeleiding onder toezicht van de reclassering."
“(…)
Geadviseerd wordt de recidiefkans te verlagen door het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met proeftijd onder toezicht van de reclassering, met bijzondere voorwaarden die onderzochte verplichten mee te werken aan opname in en nazorg vanuit een forensisch psychiatrische afdeling en aan maatschappelijke begeleiding onder toezicht van de reclassering.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 29 januari 2014 van P. Gubbels. Het advies houdt onder meer in:
“(…)
Met behulp van RISc schatten wij in dat er sprake is van een laag/gemiddelde kans op
recidive, mits er sprake is van langdurige klinische behandeling en een gefaseerd uitstroomtraject met afdoende controle en begeleiding, naar (medicamenteuze)
behandeling. (…) Indien er weer sprake is van alcoholgebruik bij zijn depressieve toestandsbeeld, achten wij de kans op recidive groter. Daarnaast dient, mede op basis van nieuwe informatie, sprake te zijn van een forensisch klinische behandeling, en nadien een strikte begeleiding en controle met een geleidelijke gang naar resocialisatie. Mocht dit alles niet aanwezig zijn dan schatten wij in dat de kans op letselschade, voor in de eerste plaats zichzelf, groot is, en daarmee de kans op recidive groter wordt.”
In het reclasseringsadvies worden de volgende bijzondere voorwaarden voorgesteld:
Meldplicht
De veroordeelde/verdachte moet zich melden bij invrijheidstelling bij de bureaudienst van
Novadic-Kentton reclassering op het volgende telefoonnummer 073-6409696. Hierna moet
veroordeelde/verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht.
Opname in zorginstelling — klinische behandeling
De veroordeelde/verdachte wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen in (Forensische) psychiatrie in concreto een Forensisch Psychiatrische Afdeling, zulks ter beoordeling van IFZ- of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde/verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem/haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Hierbij dient betrokkene ook toestemming te geven aan de reclassering om informatie te krijgen van de behandelaar.
Betrokkene dient zich te houden aan de medicatie-voorschriften van de behandelend
geneesheer.
In aansluiting op het klinische gedeelte stemt betrokkene in met eenambulant
(behandel)traject.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ondanks zijn eerdere ambivalente houding ten opzichte van het meewerken aan zijn behandeling, zal meewerken aan zowel een klinische als aan een aansluitende ambulante behandeling alsmede het reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2013, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Bij het bepalen van de sanctiemodaliteit en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met de hiervoor onder 5 vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit.
Gelet op het voorgaande – in samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf en bijzondere voorwaarden passend zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de op te leggen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden:
- opneming van de veroordeelde in een zorginstelling, namelijk dat de veroordeelde zich gedurende de eerste twaalf maanden van de proeftijd op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, zal laten opnemen in (Forensische) psychiatrie en wel een Forensisch Psychiatrische Afdeling, zulks ter beoordeling van IFZ- of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen, waaronder medicatie-voorschriften, die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Hierbij dient veroordeelde ook toestemming te geven aan de reclassering om informatie te krijgen van de behandelaar;
;
- de verplichting om zich onder behandeling te stellen van een deskundige of een zorginstelling, namelijk dat veroordeelde in aansluiting op het klinische gedeelte meewerkt aan een ambulant (behandel)traject;
- de verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie, namelijk dat veroordeelde zich meldt bij invrijheidstelling bij de bureaudienst van Novadic-Kentton reclassering op het volgende telefoonnummer 073-6409696. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij Novadic-Kentton reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Seventer, voorzitter,
mrs. H. Steenhuis en A. Dantuma-Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1626-2013115435, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 28).
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1626-2013115435-14 van 12 december 2013 (ongenummerd, in het dossier opgenomen in het vervolg proces-verbaal dat is genummerd
3.Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2013, p. 4.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 24 augustus 2013, p.15.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2013, p.14.
6.Proces-verbaal van aanhouding van 24 augustus 2013, p. 18 tot en met p. 20.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.