Op 18 maart 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen en in bezit hebben van MDMA, evenals het voorhanden hebben van skimapparatuur. De verdachte, geboren in 1960, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en/of afleveren van ongeveer 7941 gram MDMA op 8 oktober 2013 in 's-Gravenhage. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij samen met anderen skimapparatuur had vervaardigd en/of ontvangen, waarvan hij wist dat deze bestemd was voor het plegen van een misdrijf onder artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zittingen op 13 januari en 4 maart 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.E. Dutrieux, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. L.M.J. Duijverman, gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het eerste feit, namelijk het bezit van MDMA, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, voor het tweede feit, het voorhanden hebben van skimapparatuur, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de skimapparatuur bestemd was voor criminele activiteiten, gezien de omstandigheden waaronder deze was aangetroffen in zijn woning. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 83 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van skimming op de samenleving.