ECLI:NL:RBDHA:2014:6053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
09-852081-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrieglijke bankbreuk en administratieverplichtingen van feitelijk bestuurders van failliete vennootschappen

Op 25 april 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk bestuurder van de failliete vennootschappen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wordt beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk en het niet voldoen aan zijn administratieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 mei 2008 tot en met 2 mei 2009 aanzienlijke bedragen heeft onttrokken aan de vennootschappen, terwijl deze in ernstige financiële problemen verkeerden. De verdachte heeft in deze periode € 129.457,68 van [bedrijf 1] en € 81.857,- van [bedrijf 2] onttrokken, zonder dat hiervoor juridische verplichtingen bestonden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich bewust was van de financiële situatie van de vennootschappen en dat zijn handelen de schuldeisers benadeelde.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om een volledige en overzichtelijke administratie aan de curator ter beschikking te stellen. De administratie van de vennootschappen was rommelig en onvolledig, wat de curator belemmerde in zijn taak om de rechten van de schuldeisers vast te stellen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van het niet voldoen aan de administratieverplichtingen is bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van feitelijk bestuurders van vennootschappen, vooral in situaties van faillissement, en de noodzaak om transparant en verantwoordelijk om te gaan met de financiën van de vennootschappen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/852081-13
Datum uitspraak: 25 april 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlasteleggingen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats],
adres: [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7, 8, 9, 10 en 11 april 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. Egberts en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2008
tot en met 2 mei 2009 te Rijswijk en/of Den Haag en/of elders in Nederland,
als feitelijk bestuurder van de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 2], welke (respectievelijk) bij vonnis(sen) van de Rechtbank
te 's-Gravenhage van 12 mei 2009 en/of 9 juni 2009 in staat van faillissement
zijn/is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1]
en/of [bedrijf 2] opzettelijk gelden, te weten
-in of omstreeks de periode van 15 mei 2008 tot en met 2 mei 2009 van [bedrijf 1]
129.457,68 euro ten laste van bankrekening(en) en/of kasopname(s)
opgenomen van die rechtspersoon en/of
-in of omstreeks de periode van 19 juni 2008 tot en met 13 februari 2009 van
[bedrijf 2] 81.857,- euro ten laste van kasopname(s) opgenomen van
die rechtspersoon
aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) voornoemde bedragen niet verantwoord en/of gemeld aan de curator
in deze/dit faillissement(en) en/of heeft/hebben hij/zij voornoemde bedragen
te eigen bate aangewend en/of gebruikt;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2008
tot en 14 oktober 2009 te Rijswijk en/of Den Haag en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) van een totaalbedrag van 211.314,68 euro (129.457,68 euro van [bedrijf 1]
en/of 81.857,- euro van [bedrijf 2]) althans één of meer
geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of
een geldbedrag, te weten 211.314,68 euro (129.457,68 euro van [bedrijf 1]
en/of 81.857,- euro van [bedrijf 2]) heeft verworven, voorhanden
heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van
bovenomschreven geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, zulks terwijl verdachte
wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e)
misdrijf/misdrijven
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
van de bankrekening(en) van een of meer bedrijven te weten [bedrijf 1]
en/of [bedrijf 2] één (of meer) geldbedrag(en) opgenomen en/of onder
(een) valse omschrijving(en) overgeboekt en (zonder verantwoording in de
administratie) aangewend voor privé uitgaven;
art. 420bis lid 1 ahf/ond a en b Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2008
tot en met 27 april 2011 te Rijswijk en/of Den Haag en/of elders in Nederland,
als feitelijk bestuurder van de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 2], welke (respectievelijk) bij vonnis(sen) van de Rechtbank
te 's-Gravenhage van 12 mei 2009 en/of 9 juni 2009 in staat van faillissement
zijn/is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de
genoemde rechtsperso(o)n(en) niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte
en/of zijn mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren
van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken
en/of bescheiden en/of gegevensdragers als in dat/die artikel(en) bedoeld;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2008
tot en met 27 april 2011 te Rijswijk en/of Den Haag en/of elders in Nederland,
als feitelijk bestuurder van de rechtsperso(o)n(en) [bedrijf 1] en/of
[bedrijf 2], welke (respectievelijk) bij vonnis(sen) van de Rechtbank
te 's-Gravenhage van 12 mei 2009 en/of 9 juni 2009 in staat van faillissement
zijn/is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
-niet (volledig) heeft voldaan aan de op zijn rustende verplichtingen ten
opzichte het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid,
boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of
-de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens de
artikelen 10 boek twee en/of artikel 15i boek 3 administratie is gevoerd en
die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat
tevoorschijn heeft gebracht,
zulks terwijl hij, verdachte aan dit/deze strafbare feit(en) feitelijk leiding
heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven;
art 342 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Feiten en omstandigheden [1]
Over hierna genoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting geen discussie plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten als vaststaand kunnen worden aangemerkt en dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten is verwezen.
Algemeen
[bedrijf 1] is bij vonnis van 12 mei 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. [betrokkene 1] tot curator. [2] [bedrijf 2] is bij vonnis van 19 juni 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. [betrokkene 1] tot curator. [3] Mr. [betrokkene 1] heeft op 27 april 2011 aangifte gedaan tegen onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] wegens bedrieglijke bankbreuk. [4]
Verdachte wordt bij feit 1 ten laste gelegd dat hij als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door aan [bedrijf 1] een bedrag van € 129.457,68 te onttrekken en aan [bedrijf 2] een bedrag van € 81.857,--. Subsidiair wordt dit feit ten laste gelegd als witwassen.
Bij feit 2 wordt aan verdachte ten laste gelegd dat hij als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de op hem rustende verplichting tot het voeren dan wel tevoorschijn brengen van de administratie van deze vennootschappen. Subsidiair wordt dit feit ten laste gelegd als eenvoudige bankbreuk.
Bestuur van de vennootschappen
Blijkens de aangifte maakten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] deel uit van een organisatie die zich bezig hield met het exploiteren van vastgoed. Binnen deze organisatie had medeverdachte [medeverdachte 1] de dagelijkse leiding. Verdachte was daarbij volgens de aangifte op de achtergrond betrokken, omdat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een onroerend goedportefeuille had en belangen in het Franse vastgoedproject [vastgoedproject].
Verdachte was van 3 augustus 2005 tot 7 februari 2008 bestuurder van [bedrijf 1] [5] Verdachte had in [bedrijf 1] (een deel van) zijn onroerend goedportefeuille ingebracht. [6]
Tevens was verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] sinds 2005 (indirect) eigenaar van een landgoed in Frankrijk, [vastgoedproject], waarvoor zij hypothecaire leningen hebben afgesloten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] stonden persoonlijk borg voor deze lening. [7] [8]
Medeverdachte [medeverdachte 1] was in de ten laste gelegde periode (15 mei 2008 tot en met 2 mei 2009) (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] [9] [10]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft – gevraagd naar functie van verdachte bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] – bij de rechter-commissaris verklaard:
“ [verdachte] was mede-directeur en mede-aandeelhouder bij [bedrijf 1] Ik hield mij dagelijks bezig met de financiën. [verdachte] deed alleen de aankopen van onroerend goed. In ieder geval [verdachte] en ik hadden bankpassen. Ik was eindverantwoordelijk voor de administratie. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren als administrateurs bij het bedrijf betrokken.
[verdachte] had geen functie bij [bedrijf 2] Voor de financiële administratie geldt hetzelfde als bij [bedrijf 1] Grote uitgaven deed ik ook bij deze rechtspersoon in samenspraak met [verdachte]. Het waren immers onze gelden. Wij hebben daar nooit één cent van gezien. Feitelijk was ik eindverantwoordelijk.” [11]
Medeverdachte [medeverdachte 2], werkzaam voor [bedrijf 2], heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de grote bazen waren. [12]
[betrokkene 4], werknemer van [bedrijf 1], heeft verklaard dat verdachte compagnon van medeverdachte [medeverdachte 1] was en dat verdachte ook na het faillissement van [bedrijf 1] nog dagelijks op het kantoor aan [adres 2] te Den Haag kwam. [13]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in december 2007 verwachtte dat de markt voor onroerend goed zou instorten en dat hij daarom aan medeverdachte [medeverdachte 1] te kennen heeft gegeven een deel van de onroerend goedportefeuille van [bedrijf 1] te willen verkopen. Verdachte zou dan ook rustiger kunnen gaan leven. Omdat hij geen nieuwe onroerende goederen meer zou aankopen, hoefde hij ook niet meer vertegenwoordigingsbevoegd te zijn en heeft verdachte zich als bestuurder van [bedrijf 1] bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel laten uitschrijven. [14]
Financiële verwevenheid vennootschappen
Getuige [betrokkene 2] heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat er tussen de vennootschappen waarvan hij de administratie deed, zoals [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en ook tussen de andere vennootschappen onderling, met geld werd geschoven. [betrokkene 2] had op enig moment wel twintig rekeningen van rekening-courant die hij moest bijhouden. Verder heeft [betrokkene 2] in dat verhoor verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geen onderscheid maakten tussen de verschillende vennootschappen: “(…)
het was allemaal hun bezit en zij maakten zich niet druk over via welke vennootschap het ging. [15]
Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd. [16]
Van de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn betalingen gedaan ten behoeve van (de hypothecaire leningen voor) [vastgoedproject]. [17] [18]
Ontstaan financiële problemen
De curator stelt in zijn eerder genoemde aangifte dat gezien het feit dat er in 2008 ernstige financiële moeilijkheden zijn ontstaan en meerdere schuldeisers onbetaald bleven, in ieder geval de onttrekkingen die zijn gedaan na 1 oktober 2008 een wederrechtelijk karakter dragen. Blijkens de aangifte is in het najaar van 2008 geprobeerd om de financiële problemen op te lossen door een groot pakket onroerend goed van onder meer [bedrijf 1] te verkopen, maar dat is afgeketst omdat de koper tekort schoot.
Getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij in april 2008 door medeverdachte [medeverdachte 1] is aangenomen om de interne boekhouding te gaan verzorgen. [betrokkene 2] verklaarde verder dat er geschoven werd met geld van de ene BV naar de andere BV, omdat er liquiditeitsproblemen waren. Er stond te weinig geld op de bankrekeningen om de rekeningen te betalen. Vanaf juni 2008 kwam er steeds minder geld op de rekeningen binnen. Er werd weinig verkocht in 2008 en winsten werden er niet meer gemaakt. [19]
Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij van 1 oktober 2005 tot 1 juli of 1 augustus 2008 werkzaam is geweest voor medeverdachte [medeverdachte 1]. In de periode van 1 november 2007 tot 8 mei 2008 was hij bestuurder van [bedrijf 2] en (indirect) van [bedrijf 3] Hij geeft verder aan dat hij in 2006 of 2007 het beheer van de rekeningen is gaan doen omdat [betrokkene 6] dat op een gegeven moment niet meer aankon. De crediteuren gingen vaker bellen waar hun geld bleef. Hij gaf aan dat de achterstanden in betalingen van de crediteuren werden veroorzaakt doordat er op enig moment te weinig geld op de rekeningen binnen kwam van de vennootschappen. De verhuur leverde te weinig geld op, er was leegstand en er kwam te weinig geld binnen op de rekening. Er werd ook huur contant betaald die niet op de rekening gestort werd. [20]
Van de bankrekening van [bedrijf 1] is in 2008 een bedrag van in totaal € 1.432.092,73 aan hypotheeklasten afgeschreven. Hiervan is een bedrag van in totaal € 1.415.085,35 gestorneerd, omdat het saldo op de bankrekening onvoldoende was. Per saldo is in 2008 € 17.007,40 betaald aan hypotheeklasten in de maanden november en december 2008, omdat de afgeschreven bedragen in die maanden niet volledig gestorneerd zijn door de banken. In 2009 zijn alle betalingen van [bedrijf 1] gestorneerd. [21]
De curator schrijft in zijn toelichting op de aangifte dat er bij [bedrijf 1] vanaf 2007 zeer aanzienlijke belastingschulden zijn ontstaan. [22]
Verdachte en (onder meer) zijn medeverdachte [medeverdachte 1] zijn in de zomer van 2007 verschillende keren aangeschreven door de hypotheekbank in verband met het aanzuiveren van achterstallige hypotheekbetalingen. Bij brief van 8 mei 2008 schrijft de hypotheekbank onder meer dat de debetstand was opgelopen van € 376.276,04 en op 14 november 2007 tot € 622.160,53 op 7 mei 2008 en dat toezeggingen om de achterstand in te lopen niet gestand waren gedaan. [23]
De ten laste gelegde onttrekkingen
In de administratie van [bedrijf 1] is een grootboekrekening aangetroffen betreffende “[grootboekrekening 1] met nummer [nummer]. Daaruit blijkt dat in de periode van 15 mei 2008 tot 2 mei 2009 verdachte van de bankrekeningen van [bedrijf 1] in totaal € 121.0535,04 voor privé doeleinden heeft opgenomen, dan wel overgeboekt heeft gekregen of rekeningen betaald heeft gekregen.
Tevens is een “[grootboekrekening 2]” van 2008 van [bedrijf 1] aangetroffen waarin
€ 8.405,-- is geboekt als privé opname door verdachte. In de administratie van [bedrijf 1] zijn geen bescheiden aangetroffen met betrekking tot deze opnames. [24]
Uit de kasadministratie van [bedrijf 2] is gebleken dat tussen 19 juni 2008 en 13 februari 2009 een bedrag van € 81.857,-- aan privé opnames uit de kas op naam van verdachte zijn geboekt. [25]
Getuige [betrokkene 2] heeft in zijn eerste verhoor onder meer verklaard dat hij voor [bedrijf 2] - die het onroerend goed voor medeverdachte [medeverdachte 1], verdachte en de B.V.’s exploiteerde - de huurontvangsten per kas en per bank inboekte. Ook de uitgaven heeft hij geboekt. Alles werd geboekt aan de hand van bonnen, ook in rekening-courant werden de privé-opnames geboekt voor medeverdachte [medeverdachte 1] of verdachte. [26]
In zijn tweede verhoor heeft getuige [betrokkene 2] naar aanleiding van een vraag naar de onttrekkingen van € 81.857,-- verklaard dat hij grootboekrekening 1000 in de boekhouding heeft opgenomen. Verder heeft hij verklaard dat er een geldkistje met daarin op zijn hoogst € 7.000,- was en dat de kas werd bijgehouden door [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. Bonnen met de kasstukken werden bijgehouden in een grote ordner. [betrokkene 2] moest volgens zijn verklaring regelmatig vragen waarom er bedragen vanuit de kas door verdachte werden opgenomen of betaald waren. Dat stond op de bonnen vaak niet bijgeschreven. Als er geen zakelijke kosten gemaakt waren, dan boekte hij de uitgaven op de rekening ‘privé’ van die persoon.
Over de betalingen van de bankrekeningen van [bedrijf 1] verklaart [betrokkene 2] dat hij bankafschriften onder ogen kreeg en zag dat er bedragen waren opgenomen of betaald die hij niet kon plaatsen. Bij navraag bij [betrokkene 5] of [betrokkene 6] bleken dit privé opnames van verdachte te zijn dus boekte hij de bedragen dan op de rekening courant van verdachte. De kasopnames bij [bedrijf 1] boekte hij op dezelfde wijze als bij [bedrijf 2] [27]
Administratie
Curator [betrokkene 1] heeft in zijn aangifte gesteld dat de door hem van verdachte en [bedrijf 1] ontvangen administratie een rommelige en onvolledige indruk maakt en geen volledig inzicht geeft in de rechten en verplichtingen. Ook de administratie van [bedrijf 2] was naar zijn mening onoverzichtelijk en onvolledig, onder andere omdat er geen kasadministratie is aangetroffen.
Getuige [betrokkene 2] heeft in zijn eerste verhoor verklaard dat hij na zijn indiensttreding is begonnen met de boekhouding over 2008 en dat hij niets heeft gezien over 2007. Er was geen financiële administratie. Ze werkten met [betrokkene 3]. Er waren stapeltjes facturen waarmee niets was gedaan. Er was geen financiële administratie.
Verder heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij vanaf begin 2009 is gestopt met de administratieve verwerking van het kasbeheer van [bedrijf 2] omdat hij de opdracht kreeg om zich bezig te gaan houden met het beheer van de huren. [betrokkene 2] heeft gezien dat [betrokkene 7] een eenvoudig kasboekje bijhield.
In zijn tweede verhoor, waarnaar hiervoor al is verwezen, heeft [betrokkene 2] verklaard dat de administratie of andere bescheiden naar zijn mening allemaal zijn ingeleverd bij de curator. Hij heeft zelf vier dikke ordners met facturen en dergelijke, kasbescheiden en huuroverzichten van [bedrijf 2] BV ingepakt in dozen die naar de curator moesten. Hij heeft de dozen in de bestelauto gezet. [betrokkene 7] zou de dozen afleveren bij de curator. Hij is hiervoor meerdere keren heen en weer gereden naar de curator.
[betrokkene 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het door de curator geschetste beeld dat de financiële administratie een rommelige indruk maakte, niet herkent. Volgens [betrokkene 2] had hij deze in goede orde in de handen van [betrokkene 7] achter gelaten. De niet-financiële administratie was volgens hem wel vaak heel onvolledig. [28]
De door [betrokkene 2] genoemde [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij de administratie van [bedrijf 4] deed. Hij heeft tot en met 2007 ook de boekhouding voor de andere vennootschappen gedaan. In 2007 werd de werkdruk met betrekking tot de boekhouding van medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn vennootschappen te hoog omdat er inmiddels tien B.V.’s bij waren gekomen. Hij heeft toen aan [medeverdachte 1] gevraagd om iemand aan te nemen die zijn werkzaamheden moest overnemen. In 2007 ontstond ook een achterstand in het betalen van de rekeningen voor de verrichte werkzaamheden door [medeverdachte 1]. Hij kon de werkzaamheden voor [medeverdachte 1] niet meer combineren, er was een werkdruk en een betalingsachterstand. Hij heeft tot 2007 voor [medeverdachte 1] geboekt. Hiervan werden geen jaarrekeningen opgemaakt omdat de rekeningen niet betaald werden door [medeverdachte 1] op voorschot. Vanaf 2008 werd de boekhouding gevoerd door [betrokkene 2]. [betrokkene 2] had niet de beschikking over de balansen van 2007, want die waren niet opgemaakt. Hij, [betrokkene 3], is wel de loonadministratie blijven doen. [29]
Bij onderzoek naar de bij de curator ingeleverde administratie en de bij [betrokkene 3] in beslag genomen administratie van [bedrijf 1] zijn geen facturen aangetroffen voor de in de tenlastelegging genoemde bedragen. Van [bedrijf 2] zijn wel afschriften van bankrekeningen aangetroffen, maar geen administratie of facturen. Evenmin is aangetroffen de administratie van [bedrijf 4] over 2008 en 2009 en de administratie van [bedrijf 3] over 2008 en 2009. [30]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen formeel en geen feitelijk bestuurder van de vennootschappen was in de ten laste gelegde periode. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de opzet heeft gehad om schuldeisers te benadelen. Nu er geen verhullingshandelingen zijn gepleegd moet verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde witwassen worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feitelijk Bestuurder
De belangrijkste activiteiten van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werden gevormd door de aan- en verkoop van onroerende zaken en de exploitatie daarvan. Verdachte had daarbij als degene die verantwoordelijk was voor de aan- en verkoop een cruciale rol. Verder had verdachte ook een groot belang in de vennootschappen, omdat hij daarin (een deel van) zijn onroerend goedportefeuille had onder gebracht. Deze werd door [bedrijf 2] geëxploiteerd. Weliswaar blijkt uit de afgelegde verklaringen dat verdachte niet de dagelijkse leiding binnen de ondernemingen had en zich ook niet met de financiële administratie bemoeide, maar dat neemt niet weg dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat verdachte wel zeggenschap over de belangrijke financiële beslissingen binnen de vennootschappen had, zoals ten aanzien van de verkoop een groot deel van de onroerend goedportefeuille van [bedrijf 1]
Uit het dossier volgt ook dat verdachte toegang had tot de financiële middelen van de vennootschappen. Hij had, net als medeverdachte [medeverdachte 1], de beschikking over een bankpas van [bedrijf 1] en nam daarmee grote bedragen op van de bankrekeningen van [bedrijf 1] Bovendien nam hij grote bedragen op uit de kas van [bedrijf 2] zonder dat hij die opnames door middel van bonnen of facturen kon verantwoorden. Dat verdachte daarvoor toestemming nodig had van medeverdachte [medeverdachte 1] is niet aannemelijk geworden.
Daarbij komt nog dat getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat verdachte ook na het faillissement van [bedrijf 1] nog dagelijks op kantoor kwam.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode feitelijk leiding gaf aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
Feit 1
Bedrieglijke bankbreuk; onttrekkingen
Vast staat dat aan de ten laste gelegde onttrekkingen geen juridisch opeisbare verplichtingen van de vennootschappen jegens verdachte bestonden. Iedere onderbouwing daarvan, zoals bijvoorbeeld facturen of een managementovereenkomst, ontbreekt. Dat sprake was van “reguliere betalingen”, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden, maar zou op zichzelf ook aan het onverplichte karakter daarvan niet afdoen. Dat de onttrekkingen in rekening-courant werden geboekt doet aan het onverplichte karakter daarvan evenmin af.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in ieder geval [bedrijf 1] vanaf begin 2008 zodanig ernstige financiële problemen had, dat zij niet meer aan haar financiële verplichtingen jegens de banken kon voldoen. Gelet op de onderlinge verwevenheid van de ondernemingen, die door verdachte als een geheel werden beschouwd en waar blijkens de afgelegde verklaringen onderling met geld werd geschoven, verkeerden alle tot de onderneming behorende vennootschappen vanaf dat moment in ernstige financiële problemen. Die onderlinge verwevenheid van de financiën wordt ook bevestigd door het feit dat deze vennootschappen alle vier binnen een periode van enkele maanden failliet zijn verklaard.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval vanaf begin 2008 een aanmerkelijke kans bestond dat de vennootschappen failliet zouden worden verklaard.
Dat verdachte, die een groot financieel belang had in [bedrijf 1] en met wie alle belangrijke financiële beslissingen werden besproken, daarvan niet op de hoogte was, is ongeloofwaardig. Verdachte moet door de brieven van de hypotheekbank vanaf mei 2008 in ieder geval op de hoogte zijn geweest van het feit dat voor [vastgoedproject] al geruime tijd geen aflossingen meer werden betaald en dat er dus op dat moment binnen die vennootschappen onvoldoende financiële middelen waren om schuldeisers te voldoen en dat derhalve een faillissement dreigde.
Gelet daarop moet verdachte zich er evenzeer van bewust zijn geweest dat de schuldeisers van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] door de ten laste gelegde onttrekkingen in hun verhaal zouden worden benadeeld.
Feit 2
Bedrieglijke bankbreuk; administratie
Gelet op de door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] afgelegde verklaringen staat vast dat in de financiële administratie van de vennootschappen nooit een aansluiting is gemaakt tussen 2007 en 2008 en staat evenzeer vast dat in ieder geval de overige administratie, die onder meer inzicht moet geven in de rechten en verplichtingen van de vennootschappen, niet op orde was. Dat betekent dat de vennootschappen niet hebben voldaan aan hun administratieve verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2:10 BW.
Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, de aangifte van de curator en de terzake opgemaakte processen-verbaal staat evenzeer vast dat de curator niet van alle betrokken vennootschappen de volledige beschikbare administratie heeft gekregen. Alleen ten aanzien van [bedrijf 1] geldt dat aannemelijk is dat deze administratie aan de curator is verstrekt. Van de overige vennootschappen ontbreekt deze vrijwel geheel, in ieder geval wat betreft de jaren 2008 en 2009, terwijl uit de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 5] kan worden afgeleid dat in ieder geval wel financiële administratie, zoals een kasboekhouding van [bedrijf 2], aanwezig moet zijn geweest. Dat deze administratie wel aan de curator is verstrekt, is niet aannemelijk geworden. Immers, de curator heeft gesteld deze niet te hebben ontvangen. De enkele verklaring van getuige [betrokkene 2] dat hij ordners met facturen en dergelijke, kasbescheiden en huuroverzichten van [bedrijf 2] BV heeft ingepakt in dozen die [betrokkene 7] bij de curator zou afleveren legt onvoldoende gewicht in de schaal om de verklaring van de curator in twijfel te trekken.
Door geen goede administratie te voeren en de gevoerde administratie niet aan de curator te overhandigen, zijn de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld. Daardoor kan de vermogenspositie van de vennootschappen immers niet goed worden vastgesteld, hetgeen temeer klemt nu grote onttrekkingen aan de vennootschappen zijn gedaan, waarvan niet steeds duidelijk is waaraan of aan wie deze ten goede zijn gekomen. Nu verdachte binnen de vennootschappen niet met het voeren van de administratie belast is geweest kan echter niet worden aangenomen dat hij zich hiervan bewust is geweest. Derhalve zal de rechtbank hem vrijspreken van hetgeen hem als feit 2 primair ten laste is gelegd.
Hetgeen verdachte subsidiair ten laste wordt gelegd acht de rechtbank wel bewezen. Verdachte behoorde er als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] voor zorg te dragen dat de aanwezige administratie correct aan de curator zou worden overgedragen. Dat dat niet is gebeurd is aan zijn schuld te wijten. Verdachte kwam immers ook na het faillissement nog dagelijks op het kantoor van de vennootschappen en had op de correcte overdracht toezicht kunnen houden.
Medeplegen
Gelet op de positie van medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de ondernemingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2], alsmede gelet op het feit dat verdachte de hiervoor bewezen geachte feiten gepleegd heeft als feitelijk bestuurder van de vennootschappen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze tezamen en met anderen heeft gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 15 mei 2008
tot en met 2 mei 2009 te Rijswijk en/of Den Haag
en/of elders in Nederland,
als feitelijk bestuurder van de rechtsperso
(o)n(en) [bedrijf 1] en
/of
[bedrijf 2], welke (respectievelijk) bij vonnis(sen) van de Rechtbank
te 's-Gravenhage van 12 mei 2009 en
/of9 juni 2009 in staat van faillissement
zijn
/isverklaard, tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans
alleen,ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1]
en
/of[bedrijf 2] opzettelijk gelden, te weten
-in of omstreeks de periode van 15 mei 2008 tot en met 2 mei 2009 van [bedrijf 1]
129.457,68 euro ten laste van bankrekening
(en
)en
/ofkasopname(s)
opgenomen van die rechtspersoon en
/of
-in of omstreeks de periode van 19 juni 2008 tot en met 13 februari 2009 van
[bedrijf 2] 81.857,- euro ten laste van kasopname(s) opgenomen van
die rechtspersoon
aan de boedel heeft onttrokken, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn
mededader(s) voornoemde bedragen niet verantwoord en
/ofgemeld aan de curator
in deze
/ditfaillissement(en) en
/of heeft/hebben
hij/zij voornoemde bedragen
te eigen bate aangewend en
/ofgebruikt;
2.
Subsidiair,
hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 15 mei 2008
tot en met 27 april 2011 te Rijswijk en/of Den Haag
en/of elders in Nederland,
als feitelijk bestuurder van de rechtsperso
(o)n
(en
)[bedrijf 1] en
/of
[bedrijf 2], welke (respectievelijk) bij vonnis(sen) van de Rechtbank
te 's-Gravenhage van 12 mei 2009 en
/of9 juni 2009 in staat van faillissement
zijn
/isverklaard, tezamen en in vereniging met
(een)ander(en)
, althans
alleen,
-niet (volledig) heeft voldaan aan de op zijn rustende verplichtingen ten
opzichte het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid,
boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i eerste lid boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of
-de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens de
artikelen 10 boek twee en/of artikel 15i boek 3 administratie is gevoerd en
die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat
tevoorschijn heeft gebracht,

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk. Daarbij heeft de officier van justitie drie maanden voorwaardelijk gevangenisstraf geëist in plaats van twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de ouderdom van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn moeten leiden tot een aanzienlijke korting in de op te leggen straf en dat bij het opleggen van de straf tevens rekening moet worden gehouden met het ontbreken van relevante documentatie en met de leeftijd van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als feitelijk bestuurder van een vennootschap samen met zijn medeverdachte aanzienlijke geldbedragen onttrokken aan die vennootschap terwijl hij wist dat deze vennootschap in zeer zwaar weer verkeerde en dat door zijn handelen crediteuren werden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het in zijn hoedanigheid als bestuurder van failliete bedrijven niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige en overzichtelijke administratie aan de curator ter beschikking te stellen, waardoor de curator niet in staat is gesteld om eventuele vorderingen op derden ten behoeve van de schuldeisers van de vennootschappen in te vorderen. Daarmee heeft verdachte blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de vermogensbelangen van die schuldeisers.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 maart 2014, waaruit kan worden opgemaakt dat de verdachte niet in de vijf jaar voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten veroordeeld is voor vergelijkbare feiten.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn door een gedeelte van de hierna te noemen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Voorts ziet de rechtbank hierin aanleiding om een proeftijd van een jaar op te leggen.
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen acht, zal de rechtbank een enigszins lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 51, 57, 342 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2. primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1. primair en 2. subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1. primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2. subsidiair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, aan hem te wijten zijn, dat boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 (vier) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
een jaarvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mrs. M.F. Baaij en M.M. Meijers, rechters
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 46930, van de Belastingdienst/FIOD kantoor Haarlem, met bijlagen.
2.Een geschrift zijnde een vonnis tot faillietverklaring van [bedrijf 1] d.d. 12 mei 2009, 2-D045, p. 603.
3.Een geschrift zijnde een vonnis tot faillietverklaring van [bedrijf 2] d.d. 19 juni 2009, 2-D-059, p. 942.
4.Een geschrift zijnde een aangifte faillissementsfraude, 2-D-047, p. 607.
5.Een geschrift zijnde een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1], 2-D051, p. 800.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-012.
8.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-013.
9.Een geschrift zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 2], 2-D-003, p. 395.
10.Een geschrift zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende Stichting [stichting], 2-D004, p. 399.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 19 december 2013.
12.verklaring verdachte [medeverdachte 2] dd 17/3/2011, PD/[medeverdachte 2]/93-101.
13.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 4], 2-V013-01.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting.
15.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 2], 2-G03-02, p. 353.
16.Proces-verbaal van terechtzitting.
17.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-021, p.296.
18.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-027, p.318.
19.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 2] 2-G03-01, p. 341.
20.Proces-verbaal verhoor van J. [betrokkene 5], V06-01, p. 373.
21.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-017, p. 277.
22.Een geschrift zijnde een aangifte faillissementsfraude, 2-D-047, p. 607.
23.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-012, p. 237.
24.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-021, p. 296.
25.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-027, p. 318.
26.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 2], 2-G02-01, p. 341.
27.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 2], 2- G03-02, p. 353.
28.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] d.d. 30 oktober 2013.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3], 2-G01-01, p. 330.
30.Proces-verbaal van ambtshandeling, 2-AH-022, p. 304.