6.1Met betrekking tot het betoog van eiseres dat het bestreden besluit strijdig is met het discriminatieverbod omdat verweerder ter plekke de boete heeft geïnd, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 10:15 juncto 10:17 van de Arbeidstijdenwet kan de toezichthouder direct ter plaatse een boete innen als de overtreding heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank constateert dat er derhalve sprake is van ongelijke behandeling tussen overtreders met bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en overtreders zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Eiseres stelt dat er geen rechtvaardiging is voor het aparte inningenbeleid, omdat de boete op grond van het kaderbesluit ook in het buitenland afgedwongen kan worden. De rechtbank ziet zich dan ook allereest voor de vraag gesteld of de opgelegde boete binnen de werkingssfeer van het kaderbesluit valt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Blijkens de considerans van het kaderbesluit moet het beginsel van wederzijdse erkenning worden toegepast op geldelijke sancties die door rechterlijke of bestuurlijke autoriteiten zijn opgelegd, zodat dergelijke sancties in een andere lidstaat dan die waar zij worden opgelegd, gemakkelijker ten uitvoer kunnen worden gelegd. Het kaderbesluit dient zich uit te strekken tot geldelijke sancties die ten aanzien van inbreuken op de verkeerswetgeving worden opgelegd.
Gelet op artikel 1 van het kaderbesluit wordt verstaan onder:
a) beslissing: een onherroepelijke beslissing waarbij een geldelijke sanctie wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, indien de beslissing is gegeven door:
i) een rechter van de beslissingsstaat ten aanzien van een naar het recht van de beslissingsstaat strafbaar feit;
ii) een andere autoriteit van de beslissingsstaat dan een rechter, ten aanzien van een naar het recht van de beslissingsstaat strafbaar feit, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad de zaak te doen behandelen door een met name in strafzaken bevoegde rechter;
iii) een andere autoriteit van de beslissingsstaat dan een rechter ten aanzien van een feit dat naar het nationale recht van de beslissingsstaat wordt bestraft als inbreuk op de rechtsvoorschriften, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad de zaak te doen behandelen door een met name in strafzaken bevoegde rechter;
iv) een met name in strafzaken bevoegde rechter, indien de beslissing is gegeven met betrekking tot een onder iii) bedoelde beslissing;
b) geldelijke sanctie: de verplichting tot betaling van
i) een geldsom die in geval van veroordeling wegens een strafbaar feit bij beslissing is opgelegd;
ii) een schadevergoeding die bij dezelfde beslissing is toegewezen aan het slachtoffer, indien het slachtoffer niet als burgerlijke partij aan de procedure kan deelnemen en de rechter zijn rechtsmacht in strafzaken uitoefent;
iii) een geldsom voor de kosten van de rechterlijke of bestuursrechtelijke procedure die tot de beslissing leidt;
iv) een geldsom ten behoeve van een overheidsfonds of een organisatie voor slachtofferhulp die bij dezelfde beslissing is opgelegd.
Onder „geldelijke sanctie” vallen niet:
— beslissingen tot confiscatie van hulpmiddelen of opbrengsten van strafbare feiten;
— civielrechtelijke beslissingen die voortvloeien uit een vordering tot schadevergoeding of tot teruggave en die uitvoerbaar zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1).
Met betrekking tot het toepassingsgebied van het kaderbesluit verwijst de rechtbank naar artikel 5 van het kaderbesluit. Voorzover hier relevant luidt het eerste lid van dat artikel dat tot erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen kunnen leiden, overeenkomstig dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid, de navolgende in de beslissingsstaat strafbare feiten, zoals omschreven in het recht van die staat:
(..) gedragingen in strijd met de verkeersregels, met inbegrip van overtredinge van de rij- en rusttijdenwetgeving en van de wetgeving (..).n
Anders dan eiseres betoogt is het kaderbesluit niet van toepassing op de door verweerder opgelegde bestuurlijk boete. De door verweerder opgelegde boete kan niet worden gekwalificeerd als een geldelijke sanctie zoals omschreven in artikel 1, sub b van het kaderbesluit. Het betreft immers nadrukkelijk geen geldelijke sanctie opgelegd wegens veroordeling van een strafbaar feit. Immers ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.
Evenmin valt de door verweerder opgelegde geldelijke sanctie onder het toepassingsgebied zoals omschreven in artikel 5, eerste lid, van het kaderbesluit omdat onderhavige overtreding van de rij- en rusttijdenwetgeving in Nederland, zijnde de beslissingsstaat, niet als strafbaar feit is aangemerkt. Dat de door verweerder opgelegde sanctie punitief van aard is, hetgeen meebrengt dat het bepaalde in artikel 6 EVRM onverkort van toepassing is, maakt nog niet dat de overtreding als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
De verwijzing van eiseres naar de conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 18 juli 2013 naar aanleiding van het verzoek van de Tsjechische rechter om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie inzake Marián Baláz, (C-60/12), noopt niet tot een ander oordeel. Immers het kaderbesluit beoogt niet het begrip “strafbaar feit” te harmoniseren.
Het Hof van Justitie heeft op 14 november 2013 de gestelde prejudiciële vragen beantwoord. De rechtbank stelt vast dat in deze procedure de uitleg van het begrip „met name in strafzaken bevoegde rechter”, zoals bedoeld in artikel 1, sub a‑iii, van kaderbesluit, aan de orde was. Echter anders dan in onderhavige beroepsprocedure is naar het recht van de beslissingsstaat, Oostenrijk, de overtreding wel (bestuursrechtelijke) strafbaar gesteld (zie overweging 13 en 14) zodat op grond van dit arrest niet geconcludeerd kan worden dat het kaderbesluit zonder meer van toepassing is op de aan eiseres opgelegde boete.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het direct ter plaatse innen van de boete niet onrechtmatig is. Voorzover er van uitgegaan moet worden dat het onderscheid naar ingezetenschap een indirect onderscheid naar nationaliteit inhoudt, is dit onderscheid objectief gerechtvaardigd en evenredig aan het nagestreefde doel, te weten het voorkomen van onbetaalde boetes wegens complicaties bij het innen van boetes van overtreders zonder een hier ten lande bekende woon- of verblijfsplaats.