ECLI:NL:RBDHA:2014:605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_7577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan een Estse vennootschap wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan een Estse vennootschap wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. K. Vierhout, had een boete van € 2.200,- gekregen omdat een voertuig, bestuurd door een chauffeur in dienst van eiseres, was gecontroleerd en bleek dat de tachograaf gemanipuleerd was. De inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport had vastgesteld dat de tachograaf niet correct functioneerde, wat leidde tot de boete. Eiseres stelde dat de boete in strijd was met het discriminatieverbod, omdat zij als niet-ingezetene ter plekke de boete moest betalen, terwijl ingezetenen dat niet hoefden. De rechtbank oordeelde dat de boete rechtmatig was opgelegd en dat het onderscheid in behandeling gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete niet onder het kaderbesluit van de Europese Unie viel, omdat het niet als een strafbaar feit kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7577

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 22 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], vennootschap naar Ests recht, gevestigd te [plaats] (Estland), eiseres
(gemachtigde: mr. K. Vierhout),
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigden: mr. W. Autar, E.G. Rosenbrand en M. Drijer).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2013 is aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.200,- wegens overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv).
Bij besluit van 8 augustus 2013 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 september 2013 beroep ingesteld. Bij schrijven van 16 oktober 2013 heeft eiseres de beroepsgronden nader aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2013.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden,

Overwegingen

1
Op 5 maart 2013 heeft een inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: Inspectie) een voertuig (kenteken [kenteken], merk Scania, type R-serie) gecontroleerd. Het voertuig werd bestuurd door de heer [A] die ten tijde van de controle in opdracht van eiseres vervoer verrichtte. Uit onderzoek bleek dat de werking van de tachograaf als gevolg van het gebruik van een voorziening was gemanipuleerd.
Voor deze overtreding heeft verweerder aan eiseres de boete opgelegd. Nu er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 10:15 van de Arbeidstijdenwet (Atw), te weten dat het beboetbare feit heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft of dat de bestuurder van het voertuig in Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, heeft de inspecteur direct ter plaatse de boete geïnd.
2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat door eiseres is gehandeld in strijd met artikel 2.4:13, tweede lid, van het Atbv in samenhang met artikel 1 en artikel 13 van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 (Verordening 3821/85). Daartoe heeft verweerder overwogen dat de inspecteur heeft vastgesteld dat de tachograaf op 1 maart 2013 omstreeks 21:01:41 uur rust registreerde, terwijl in dat tijdvak door wielsensoren van het voertuig met kenteken [kenteken] het ronddraaien van voertuigwielen werd geregistreerd. Dit heeft geleid tot de foutcode 2789 (onaannemelijke snelheidssignalen) die 90 keer was geregistreerd in het motormanagement. Een onwaarschijnlijk snelheidssignaal ontstaat als de informatie van de wielsensoren van de vrachtauto naar het motormanagement niet overeenkomt met het snelheidssignaal afkomstig van de tachograaf. Dit kan het gevolg zijn van een storing of manipulatie van de tachograaf. Aangezien in de controleperiode geen storingen waren geregistreerd betreffende de sensor en de tachograaf die het rijden in geregistreerde rusttijd kon verklaren heeft de inspecteur vastgesteld dat er sprake was van manipulatie van de tachograaf.
3
Eiseres stelt zich in beroep - samengevat - op het standpunt dat de opgelegde boete in strijd is met artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (oud artikel 12), omdat eiseres anders dan ingezetenen de boete ter plekke diende te betalen. Eiseres stelt dat verweerder geen rechtvaardiging heeft voor deze ongelijke behandeling omdat de boete op grond van kaderbesluit nr. 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76) (het kaderbesluit) eenvoudig in een ander Europees land geïnd kan worden. Eiseres stelt, onder verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal E. Sharpston van het Europees Hof van Justitie van 18 juli 2013, in de zaak Balaz, C-60/12, dat het kaderbesluit van toepassing is nu de boete een punitieve sanctie betreft, zodat de bestuursrechter in deze een in een strafzaak bevoegde rechter is. Verweerders standpunt, dat de opgelegde boete niet binnen de werkingssfeer van het kaderbesluit valt, is onjuist.
4
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5
Ingevolge artikel 1, van de Verordening 3821/85 moet het controleapparaat in de zin van deze verordening ten aanzien van zijn constructie-, installatie-, gebruiks- en controle-eisen voldoen aan de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de bijlagen I en II.
Ingevolge artikel 13 van de Verordening 3821/85 zien de werkgever en de bestuurder toe op de juiste werking van het controleapparaat.
Artikel 2.4:13, tweede lid, van de Atbv bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met de artikelen 1, 3, eerste lid, en 13 tot en met 16 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.
De hoogte van de boete heeft verweerder gebaseerd op de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) (de beleidsregel). Blijkens bijlage 1 van de beleidsregel (Stcrt. 2012, 8973) wordt voor het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, van de Atbv aan de werkgever een boete opgelegd van € 2.200,-.
Ingevolge artikel 18 van het EG-Verdrag (artikel 12 oud) is binnen de werkingssfeer van het Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
6
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat het bestreden besluit strijdig is met het discriminatieverbod omdat verweerder ter plekke de boete heeft geïnd, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 10:15 juncto 10:17 van de Arbeidstijdenwet kan de toezichthouder direct ter plaatse een boete innen als de overtreding heeft plaatsgevonden met of door middel van een voertuig waarvan aannemelijk is dat de houder van het kenteken geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank constateert dat er derhalve sprake is van ongelijke behandeling tussen overtreders met bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en overtreders zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Eiseres stelt dat er geen rechtvaardiging is voor het aparte inningenbeleid, omdat de boete op grond van het kaderbesluit ook in het buitenland afgedwongen kan worden. De rechtbank ziet zich dan ook allereest voor de vraag gesteld of de opgelegde boete binnen de werkingssfeer van het kaderbesluit valt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Blijkens de considerans van het kaderbesluit moet het beginsel van wederzijdse erkenning worden toegepast op geldelijke sancties die door rechterlijke of bestuurlijke autoriteiten zijn opgelegd, zodat dergelijke sancties in een andere lidstaat dan die waar zij worden opgelegd, gemakkelijker ten uitvoer kunnen worden gelegd. Het kaderbesluit dient zich uit te strekken tot geldelijke sancties die ten aanzien van inbreuken op de verkeerswetgeving worden opgelegd.
Gelet op artikel 1 van het kaderbesluit wordt verstaan onder:
a) beslissing: een onherroepelijke beslissing waarbij een geldelijke sanctie wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, indien de beslissing is gegeven door:
i) een rechter van de beslissingsstaat ten aanzien van een naar het recht van de beslissingsstaat strafbaar feit;
ii) een andere autoriteit van de beslissingsstaat dan een rechter, ten aanzien van een naar het recht van de beslissingsstaat strafbaar feit, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad de zaak te doen behandelen door een met name in strafzaken bevoegde rechter;
iii) een andere autoriteit van de beslissingsstaat dan een rechter ten aanzien van een feit dat naar het nationale recht van de beslissingsstaat wordt bestraft als inbreuk op de rechtsvoorschriften, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad de zaak te doen behandelen door een met name in strafzaken bevoegde rechter;
iv) een met name in strafzaken bevoegde rechter, indien de beslissing is gegeven met betrekking tot een onder iii) bedoelde beslissing;
b) geldelijke sanctie: de verplichting tot betaling van
i) een geldsom die in geval van veroordeling wegens een strafbaar feit bij beslissing is opgelegd;
ii) een schadevergoeding die bij dezelfde beslissing is toegewezen aan het slachtoffer, indien het slachtoffer niet als burgerlijke partij aan de procedure kan deelnemen en de rechter zijn rechtsmacht in strafzaken uitoefent;
iii) een geldsom voor de kosten van de rechterlijke of bestuursrechtelijke procedure die tot de beslissing leidt;
iv) een geldsom ten behoeve van een overheidsfonds of een organisatie voor slachtofferhulp die bij dezelfde beslissing is opgelegd.
Onder „geldelijke sanctie” vallen niet:
— beslissingen tot confiscatie van hulpmiddelen of opbrengsten van strafbare feiten;
— civielrechtelijke beslissingen die voortvloeien uit een vordering tot schadevergoeding of tot teruggave en die uitvoerbaar zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1).
Met betrekking tot het toepassingsgebied van het kaderbesluit verwijst de rechtbank naar artikel 5 van het kaderbesluit. Voorzover hier relevant luidt het eerste lid van dat artikel dat tot erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen kunnen leiden, overeenkomstig dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid, de navolgende in de beslissingsstaat strafbare feiten, zoals omschreven in het recht van die staat:
(..) gedragingen in strijd met de verkeersregels, met inbegrip van overtredinge van de rij- en rusttijdenwetgeving en van de wetgeving (..).n
Anders dan eiseres betoogt is het kaderbesluit niet van toepassing op de door verweerder opgelegde bestuurlijk boete. De door verweerder opgelegde boete kan niet worden gekwalificeerd als een geldelijke sanctie zoals omschreven in artikel 1, sub b van het kaderbesluit. Het betreft immers nadrukkelijk geen geldelijke sanctie opgelegd wegens veroordeling van een strafbaar feit. Immers ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.
Evenmin valt de door verweerder opgelegde geldelijke sanctie onder het toepassingsgebied zoals omschreven in artikel 5, eerste lid, van het kaderbesluit omdat onderhavige overtreding van de rij- en rusttijdenwetgeving in Nederland, zijnde de beslissingsstaat, niet als strafbaar feit is aangemerkt. Dat de door verweerder opgelegde sanctie punitief van aard is, hetgeen meebrengt dat het bepaalde in artikel 6 EVRM onverkort van toepassing is, maakt nog niet dat de overtreding als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
De verwijzing van eiseres naar de conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 18 juli 2013 naar aanleiding van het verzoek van de Tsjechische rechter om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie inzake Marián Baláz, (C-60/12), noopt niet tot een ander oordeel. Immers het kaderbesluit beoogt niet het begrip “strafbaar feit” te harmoniseren.
Het Hof van Justitie heeft op 14 november 2013 de gestelde prejudiciële vragen beantwoord. De rechtbank stelt vast dat in deze procedure de uitleg van het begrip „met name in strafzaken bevoegde rechter”, zoals bedoeld in artikel 1, sub a‑iii, van kaderbesluit, aan de orde was. Echter anders dan in onderhavige beroepsprocedure is naar het recht van de beslissingsstaat, Oostenrijk, de overtreding wel (bestuursrechtelijke) strafbaar gesteld (zie overweging 13 en 14) zodat op grond van dit arrest niet geconcludeerd kan worden dat het kaderbesluit zonder meer van toepassing is op de aan eiseres opgelegde boete.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het direct ter plaatse innen van de boete niet onrechtmatig is. Voorzover er van uitgegaan moet worden dat het onderscheid naar ingezetenschap een indirect onderscheid naar nationaliteit inhoudt, is dit onderscheid objectief gerechtvaardigd en evenredig aan het nagestreefde doel, te weten het voorkomen van onbetaalde boetes wegens complicaties bij het innen van boetes van overtreders zonder een hier ten lande bekende woon- of verblijfsplaats.
6.2
De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
6.3
Het betoog van eiseres dat eiseres, zijnde de werkgever van de chauffeur, niet verantwoordelijk is voor de geconstateerde overtreding, volgt de rechtbank niet. Eiseres is als werkgever verantwoordelijk voor de juiste registratie van de arbeids- en rusttijden van haar chauffeurs. Eiseres dient er dan ook op toe te zien dat de tachograaf goed werkt en dat er niet mee gemanipuleerd wordt. Dat de werkgever niet kan worden verweten dat er met de tachograaf is gemanipuleerd, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat eiseres regelmatig controleert, is daartoe onvoldoende.
7
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een beboetbare overtreding en op goede gronden een boete heeft opgelegd van € 2.200,-. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van P.J.C. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.