ECLI:NL:RBDHA:2014:5982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
C-09-459609 KG ZA 14-117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot ontruiming van gekraakte panden door de Staat der Nederlanden

In deze zaak vorderden eisers, aangeduid als '[A] c.s.', in kort geding de Staat der Nederlanden te verbieden om op strafrechtelijke gronden over te gaan tot ontruiming van door hen gekraakte panden. De panden waren inmiddels verkocht aan een derde partij, die verplicht was om deze ontruimd op te leveren en zorg te dragen voor de sloop van aanwezige opstallen. De voorzieningenrechter heeft in een tussenvonnis van 14 februari 2014 de Staat gelast om aan te tonen dat aan alle voorwaarden voor sloop was voldaan. De Staat heeft vervolgens voldoende bewijs geleverd dat de sloopwerkzaamheden op korte termijn konden aanvangen. Het gevorderde verbod tot ontruiming is afgewezen.

De procedure begon met een tussenvonnis waarin de Staat werd opgedragen aanvullende stukken te verstrekken. Na het indienen van deze stukken en een zitting op 25 februari 2014, heeft de voorzieningenrechter op 27 februari 2014 uitspraak gedaan. De Staat had rapporten over asbestinventarisatie en inspecties overgelegd, waaruit bleek dat de gemeente toestemming had gegeven voor de sloopwerkzaamheden. Eisers hebben de gang van zaken niet voldoende gemotiveerd weersproken, en hun bezwaren richtten zich voornamelijk op de gemeente, die geen partij was in deze procedure.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de sloopwerkzaamheden op korte termijn konden beginnen, en dat de strafrechtelijke ontruiming in dit geval proportioneel was. De vordering van '[A] c.s.' werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.424,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.H.I.J. Hage op 27 februari 2014.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/459609 / KG ZA 14-117
Vonnis in kort geding van 27 februari 2014
in de zaak van

1.[A],

2.
[B],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E. Tamas te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie)
,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[A] c.s.’ en ‘de Staat’.

1.Het verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 14 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter de Staat gelast de onder punt 3.4 van dat tussenvonnis bedoelde stukken te verstrekken. Bij brief van 24 februari 2014 heeft de Staat enkele aanvullende producties in het geding gebracht, waarna de voorzieningenrechter een nieuwe zittingsdatum heeft bepaald op 25 februari 2014. Voor de terechtzitting heeft de Staat nog een aantal aanvullende producties overgelegd. Partijen hebben hun standpunten tijdens die terechtzitting nader toegelicht. Op 27 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De Staat heeft, zoals hem was gelast, aanvullende stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn stellingen. Uit deze stukken volgt dat er laatstelijk op 13 februari 2014 inspecties zijn uitgevoerd en dat er op 14 februari 2014 een (aangepast) asbestinventarisatie rapport type A is opgesteld. Dit rapport is op 17 februari 2014 bij de gemeente ingediend. De gemeente heeft de ontvangst daarvan bevestigd en heeft bij brief van 17 februari 2014 te kennen gegeven dat Ycatch op de door haar geplande datum met de sloopwerkzaamheden kan aanvangen. Dat de gemeente, zoals [projectontwikkelaar] ter terechtzitting van 12 februari 2014 heeft meegedeeld, al eerder zou hebben ingestemd met de start van de sloopwerkzaamheden, berust volgens de Staat op een misvatting.
2.2.
Naar verder onweersproken vast is komen te staan zijn de panden met de nummers [nummer, a] en [nummer, e], al dan niet gedeeltelijk, bij [A] c.s. in gebruik. Dit betreft een deel van een loods en een woning. Deze panden worden door partijen respectievelijk ook aangeduid als de bouwdelen D en B. Ten aanzien van bouwdeel D (de woning) dient volgens de Staat nog een aanvullend type A-onderzoek te worden uitgevoerd voordat met de sloopwerkzaamheden kan worden gestart. In verband met de aanwezigheid van [A] c.s. in de woning heeft daar nog geen zogenaamd destructief onderzoek kunnen plaatsvinden. Dit onderzoek heeft tot gevolg dat de woning onbewoonbaar wordt. In bouwdeel B heeft volgens de Staat inmiddels wel destructief onderzoek kunnen plaatsvinden. De Staat heeft betoogd dat het aanvullende type A-onderzoek in de woning zal worden uitgevoerd op de dag van de ontruiming. Indien geen monsters genomen hoeven te worden zal het rapport één dag later zijn afgerond en in geval dit wel nodig is binnen twee weken na de ontruiming, waarna de sloop kan plaatsvinden, aldus de Staat.
2.3.
[A] c.s. hebben voormelde gang van zaken niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De bezwaren van [A] c.s. tegen de voorgenomen ontruiming richten zich veeleer op het niet op de juiste wijze handelen van de gemeente, in die zin dat de van toepassing zijnde regelgeving en de geldende termijnen volgens [A] c.s. niet in acht zijn genomen. Wat daar echter ook van zij, de gemeente is geen partij in de onderhavige procedure. Aan de orde zijn de belangen van [A] c.s. tegenover de belangen van de Staat, waarbij de Staat mag afgaan op de door de gemeente verleende toestemming om de sloopwerkzaamheden aan te vangen. Daarbij heeft te gelden dat zelfs in het geval de gemeente niet (geheel) op formeel correcte wijze heeft gehandeld, dit de Staat in de gegeven situatie niet kan worden tegengeworpen.
2.4.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de (sloop)werkzaamheden op zeer korte termijn kunnen aanvangen. Vast is immers komen te staan dat de gemeente toestemming heeft gegeven om de sloopwerkzaamheden aan te vangen en door [A] c.s. is ook niet weersproken dat zij de panden dienen te verlaten, alvorens het benodigde onderzoek kan worden verricht. Dit brengt met zich dat een strafrechtelijke ontruiming in het onderhavige geval de proportionaliteitseis kan doorstaan, zodat het door [A] c.s. gevorderde wordt afgewezen.
2.5.
[A] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
hf