Uitspraak
3. ARTRI B.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 14 november 2012 (met producties);
- de conclusie van antwoord (met producties);
- het tussenvonnis, waarbij een comparitie van partijen voor de meervoudige kamer is bepaald;
- de brief van 30 oktober 2013 van de zijde van EnergyClaim c.s. met aanvullende producties;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van de Staat;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen voor de meervoudige kamer, en de daarin genoemde stukken;
- de pleitnota’s van mr. van Dijk en mr. van den Tweel.
2.De feiten
Energy Performance of Buildings Directive, hierna: “EPBD” of “Richtlijn 2002/91”) in werking getreden. Op grond van Richtlijn 2002/91 moesten de lidstaten de noodzakelijke maatregelen nemen opdat minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen worden vastgesteld (artikel 4 EPBD) en ervoor zorgen dat bij de bouw, verkoop of verhuur van een gebouw aan de eigenaar, of door de eigenaar aan de toekomstige koper of huurder een energieprestatiecertificaat met een geldigheid van maximaal tien jaar wordt verstrekt (artikel 7 EPBD). In artikel 10 EPBD was bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat (onder meer) de certificering van gebouwen op onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen die hetzij zelfstandig, hetzij in dienst van een openbaar of particulier orgaan optreden. Artikel 15 EPBD bepaalde – kort gezegd – dat de lidstaten de bepalingen uiterlijk op 4 januari 2006 moesten hebben omgezet in hun nationale wet- en regelgeving. Bij gebrek aan gekwalificeerde en/of erkende deskundigen hadden de lidstaten een extra termijn van drie jaar voor de integrale toepassing van de artikelen 7, 8 en 9 EPBD (artikel 15 lid 2 EPBD). Wanneer de lidstaten van deze mogelijkheid gebruikmaakten, dienden zij de Commissie daarvan in kennis te stellen, onder opgave van hun redenen en van een tijdschema voor de verdere toepassing van de richtlijn.
Ter voorkoming van verdere verzwaring van de bestaande werklast van de overheid en rechterlijke macht is ervoor gekozen in dit besluit geen expliciete bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingssancties op te nemen. (…)”. Door de Staat is voorts aan (de rechtsvoorganger van) EnergyClaim te kennen gegeven dat voor het niet-opnemen van een sanctioneringssysteem tevens is gekozen teneinde de administratieve lasten voor burgers en bedrijven in verband met het verplicht hebben van een energielabel te beperken. De kosten van het verplichte energielabel werden daarmee lager dan de kosten van het bestaande en vrijwillige EPA. Het Beg en de Reg zijn op 1 januari 2008 in werking getreden.
Sancties”) van de herziene EPBD bepaalt dat de lidstaten de regels vaststellen inzake de toepasselijke sancties en alle nodige maatregelen treffen opdat de (op de herziene EPBD gebaseerde) nationale regels worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moesten de Commissie uiterlijk op 9 januari 2013 in kennis stellen van die bepalingen. Volgens artikel 28 herziene EPBD is de omzettingtermijn op 9 juli 2012 verstreken; de meeste bepalingen van de herziene EPBD dienden uiterlijk 9 januari 2013 door de lidstaten te worden toegepast.
3.Het geschil
- de invoering van een geldig EnergiePrestatieCertificaat (onder welke naam dan ook gebezigd) en zoals omschreven in de Richtlijn 2002/91;
- de verzekering van de onafhankelijkheid van de bedrijven èn van de personen die verantwoordelijk zijn voor het maken van energieprestatiecertificaten en EPA maatwerkadviezen;
- de levering van energieprestatiecertificaten en EPA-maatwerkadviezen die zijn opgemaakt en geadministreerd met in achtneming van geldende privacy regels;
- de invoering van een adequaat handhaving- en sanctieregime;
- dan wel meer of anders zoals het de rechtbank juist acht,
de factoniet verplicht maken van het energielabel, waardoor de marktvraag naar EPA en energiebesparende producten onvoldoende van de grond kwam. EnergyClaim c.s. stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de Staat artikel 7, artikel 10 en artikel 15 van de Richtlijn 2002/91 onjuist in nationaal recht heeft geïmplementeerd. EnergyClaim c.s. verwijt de Staat in dit verband dat het in 2007 ingevoerde energielabel, zoals dat via Reg en Beg is geïmplementeerd, vanwege de grote mate van vrijblijvendheid voor kopers en huurders van gebouwen en woningen en het niet-vereisen van certificering door onafhankelijke deskundigen op het gebied van energiebesparing, niet voldoet aan het wezen van het in de Richtlijn 2002/91 bedoelde EnergiePrestatieCertificaat. Het energielabel wordt door EnergyClaim c.s. vanwege die vrijblijvendheid ook wel “
EPA light” genoemd. Dit terwijl EnergyClaim c.s. stelt forse investeringen te hebben gedaan in (onder meer) opleidingen voor certificering om te voldoen aan de verwachte marktvraag. Deze investeringen zijn voor niets geweest, aldus EnergyClaim c.s. De Staat is aansprakelijk voor de schade die EnergyClaim c.s. heeft geleden, nu de bij haar aangesloten bedrijven voor hun financieel-economische situatie volledig afhankelijk waren van een juiste implementatie van de Richtlijn 2002/91. Het door de Staat in 2007 geïntroduceerde energielabel was een onjuiste uitvoering van het door de Richtlijn 2002/91 vereiste EnergiePrestatieCertificaat.
4.De beoordeling
primairevordering tot verklaring voor recht op grond van onrechtmatige daad van de Staat wegens niet-tijdige en niet-juiste implementatie van de Richtlijn 2002/91/EG en de beschermingsomvang van de gestelde geschonden richtlijnbepalingen (het relativiteitsvereiste). Voorts zal de rechtbank beoordelen of, zoals EnergyClaim c.s. stelt, de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel. Ten slotte zal de rechtbank (C) de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen bespreken tot het verstrekken van nadeelcompensatie in verband met schending van het beginsel van gelijkheid van openbare lasten (
égalité devant les charges publiques).
Vordering tot nakoming implementatie EPBD
Brasserie du Pêcheuren
Factortame).
Opinion of the Committee of the Regionsaangaande het voorstel voor de EPBD, waarin het potentieel wordt benadrukt om werkgelegenheid te creëren, in samenhang gelezen met artikel 10 EPBD, onvoldoende is om aan te nemen dat de werkgelegenheid op zichzelf bezien als doelstelling van de EPBD moet worden aangemerkt. De door EnergyClaim c.s. ingeroepen bepalingen van de EPBD strekken er aldus niet toe aan EnergyClaim c.s. rechten toe te kennen.
Danske Slagterieraangenomen dat de desbetreffende richtlijnbepalingen omtrent de keuring van vlees rechtstreekse rechten aan particulieren toekennen, nu deze richtlijnen zijn vastgesteld in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt en het vrije verkeer van goederen (artikel 28 VWEU) aldus één van de doelstellingen is. Het HvJ EU overweegt als volgt: “
Voornoemde richtlijnen preciseren en concretiseren dus het bij artikel 28 EG toegekende recht”. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het geval van EnergyClaim c.s. geen sprake is. De EPBD was gebaseerd op de milieutitel van het EU-werkingsverdrag, in het bijzonder op artikel 175 EG-Verdrag (oud), thans artikel 192 VWEU, en is voorts niet (mede) vastgesteld in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt – dan wel het creëren en stimuleren van werkgelegenheid of interstatelijke handel –, noch gebaseerd op de titel van het EU-werkingsverdrag omtrent de interne marktbepalingen. Dat brengt mee dat het vrij verkeer van diensten en/of vrije vestigingsklimaat niet als één van de doelstellingen van de EPBD kan worden aangemerkt.
Jutta Leth) dat vermogensschade, bestaande uit de vermindering van de waarde van een door lawaai getroffen woning, als rechtstreeks economisch gevolg van het niet-uitvoeren van de vereiste milieueffectrapportage wél onder de beschermingsdoelstelling van de desbetreffende milieurichtlijn viel, nu – kort samengevat – naast de milieubescherming ook de leefkwaliteit van de mens en het voorkomen van aantasting van zijn gezondheid als één van de doelstellingen van de richtlijn expliciet was vermeld. Het ging daarbij echter niet om vergoeding van zuivere vermogensschade door de waardevermindering van onroerende zaken als gevolg van milieueffecten. Het HvJ EU heeft dit als volgt geformuleerd:
35. In omstandigheden waarin de blootstelling aan lawaai dat is terug te voeren op een (…) project, aanzienlijke gevolgen voor de mens heeft, in die zin dat een door dit lawaai getroffen woning haar functie minder goed kan vervullen en dat het milieu van de mens, de kwaliteit van zijn bestaan en eventueel zijn gezondheid worden aangetast, kan een vermindering van de waarde van dit huis immers een rechtstreeks economisch gevolg van dergelijke milieueffecten zijn, hetgeen per geval moet worden onderzocht.
Van Gelder). In die zin is de Staat risicoaansprakelijk voor elke schending van Europees recht en wordt – anders dan in Europees recht – de eis van een “voldoende gekwalificeerde schending” niet gesteld.
Duwbak Linda,HR 24 maart 2006, NJ 2009/485,
Pharmacia/Cosmétique, HR 13 april 2007, NJ 2008/576,
Iraanse vluchteling) en voorts gewezen op een uitspraak van het HvJ EU van 12 oktober 2004, C-222/02, AB 2005, 17,
Peter Paul e.a.
duwbak Linda,en HR 24 maart 2006, RvdW 2006/310,
Pfizer/Cosmétique).
Tandartsen). Genoemde correctie bestaat daarin dat, hoewel de geschonden wettelijke norm niet strekt tot bescherming van de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, en de schending van die norm dus op zichzelf genomen geen aansprakelijkheid voor die schade schept, nochtans daarvoor aansprakelijkheid bestaat omdat onder de omstandigheden van het geval die schending bijdraagt tot het oordeel dat een zorgvuldigheidsnorm is geschonden die wél bescherming biedt tegen die schade. Volgens EnergyClaim c.s. heeft de Staat in strijd gehandeld met (onder meer) het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, hetgeen EnergyClaim c.s. bevestigd ziet in de beslissing van de Ombudsman, waarin (onder meer) is overwogen dat de Staat richting EPA-adviseurs en labelaars verkeerde verwachtingen heeft gewekt, door niet expliciet te spreken over het uitblijven van de verplichting tot het hebben van het energielabel, en EnergyClaim c.s. op basis van de informatiebijeenkomsten en het informatiemateriaal redelijkerwijs de overtuiging hebben gekregen dat het energielabel niet vrijblijvend is. Verder heeft de Ombudsman geoordeeld dat de Staat onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van EnergyClaim c.s., nu zij – mede op initiatief van de Staat – op grote schaal zijn gaan investeren in de noodzakelijke voorzieningen voor het invoeren van het energielabel. De Staat heeft naar de EPA-sector toe steeds gesuggereerd uitvoering te zullen geven aan de EPBD, door middel van cursussen, bijeenkomsten, verplichte certificering, brochures en financiële prikkels (zoals subsidies), waardoor een gerechtvaardigd vertrouwen bij EnergyClaim c.s. is gecreëerd, aldus de Ombudsman.
Staat/Lavrijsen). De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bij EnergyClaim c.s. aangesloten ondernemingen geen sprake is van een (speciale) en abnormale last. Niet is gesteld, en evenmin is gebleken welk specifiek onderscheid bestaat tussen de situatie van de zojuist bedoelde ondernemingen en die van andere getroffen ondernemingen, met andere woorden: door EnergyClaim c.s. is niet concreet en onderbouwd betoogd met welke referentiegroep de individuele eisers zouden moeten worden vergeleken. De enkele stelling dat de beroepsgroep voor installateurs als referentiegroep genomen kan worden, is onvoldoende gemotiveerd en niet onderbouwd.