Uitspraak
VOORZIENINGENRECHTER VAN DE Rechtbank DEN Haag
uitspraak van 14 mei 2014 in de zaak tussen
[D],geboren op [datum] 2004 en
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2014, hebben verzoekers, een Syrisch gezin, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, met het argument dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekers hebben hiertegen beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet zorgvuldig was behandeld, omdat de staatssecretaris de Zwitserse autoriteiten niet volledig had geïnformeerd over de afhankelijkheidsrelatie tussen verzoeker en zijn zieke broer in Nederland. Dit is een bindend verantwoordelijkheidscriterium volgens de Europese Verordening (EU) 604/2013. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afhankelijkheidsrelatie expliciet vermeld had moeten worden in het overnameverzoek aan de Zwitserse autoriteiten.
De rechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit zorgvuldigheidsgebreken vertoonde, omdat het was gebaseerd op onvolledige informatie. Hierdoor was het beroep gegrond verklaard en werd het bestreden besluit vernietigd. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekers, vastgesteld op € 974,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechter van mening was dat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak.