6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [slachtoffer] met een mes in de buik en beide bovenbenen te steken. De aanleiding voor deze daad lijkt te zijn gelegen in een beroving, waarbij [slachtoffer]op gewelddadige wijze drugs van verdachte heeft weggenomen. Een dergelijke gebeurtenis kan echter op geen enkele wijze een rechtvaardiging zijn voor het door verdachte gepleegde misdrijf. Verdachte heeft [slachtoffer]niet alleen lichamelijk letsel toegebracht, bestaande uit verschillende steekwonden, maar ook psychisch leed aangedaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], waaruit naar voren komt dat het handelen van verdachte behoorlijke impact op hem heeft gehad, in de vorm van nachtmerries, angstaanvallen, depressies en toegenomen middelengebruik.
De rechtbank overweegt voorts dat dergelijk handelen bijdraagt aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel, te meer nu het feit zich heeft afgespeeld op straat en derhalve in de volle openbaarheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zich gedurende een periode van bijna twee maanden schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. De handel in en het gebruik van cocaïne vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan het in omloop brengen van drugs en daarmee aan het in stand houden van deze overlast en voormeld gevaar voor de volksgezondheid.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapporten van drs. V. Vuijk (psychiater) en drs. M.H. Keppel (psycholoog) van respectievelijk 23 oktober 2013 en 10 oktober 2013. De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door deze gedragsdeskundigen. De vraag of bij verdachte ten tijde van de delicten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is mitsdien door hen niet beantwoord. Evenmin is een gedragskundige advisering over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader gegeven. De reclassering heeft zich om dezelfde reden in een rapport van 21 februari 2014 onthouden van een advies aan de rechtbank en het opstellen van een plan van aanpak. Zowel drs. Vuijk, als drs. Keppel en reclasseringsmedewerker Van Tilburg hebben de rechtbank geadviseerd een plaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) ter observatie in overweging te nemen.
In navolging van deze adviezen heeft de rechtbank ter terechtzitting van 10 december 2013 bevolen dat verdachte ter observatie diende te worden opgenomen in het PBC. Verdachte is vervolgens van 20 januari 2014 tot en met 7 maart 2014 in het PBC opgenomen geweest. Naar aanleiding hiervan heeft het NIFP (locatie PBC) op 27 maart 2014 een rapport uitgebracht (rapporteurs M. van Berkel, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog). Uit dit rapport kan worden opgemaakt dat verdachte gedurende zijn gehele verblijf in het PBC heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek, waardoor er volgens het rapport nauwelijks gedragskundig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. De vraag of bij verdachte ten tijde van de delicten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is mitsdien ook hier niet beantwoord.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde rapportages, onvoldoende gegevens voorhanden zijn om een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van een stoornis, de mate waarin verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou moeten worden geacht en de behandelbaarheid van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.
Voorts ziet de rechtbank in het licht van het voorgaande geen aanleiding voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 17 juli 2013, waaruit volgt dat verdachte eerder door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Ten slotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, alsmede met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.