ECLI:NL:RBDHA:2014:575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
20 januari 2014
Zaaknummer
C-09-442027 - FA RK 13-3274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en hoofdverblijfplaats in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De vrouw heeft verzocht om de kinderalimentatie te verhogen naar € 362,30 per maand per kind, met als argument dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om de partneralimentatie te beëindigen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 18 november 2013 bij de man woont en heeft het verzoek van de man toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete redenen waren om aan te nemen dat het niet in het belang van de minderjarige zou zijn om bij de man te wonen. De rechtbank heeft ook de wijziging van de kinderalimentatie beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw niet kon aantonen dat de schoolkosten een wijziging van omstandigheden vormden. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 270,- per maand voor de periode van 1 april 2013 tot 18 november 2013. De partneralimentatie is per 1 januari 2012 beëindigd, en het verzoek van de man om terugbetaling van de partneralimentatie is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-3274
Zaaknummer: C/09/442027
Datum beschikking: 20 januari 2014

Alimentatie

Beschikkingop het op 29 maart 2013 ter griffie van de rechtbank te Rotterdam ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
advocaat: mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • de brief met bijlagen d.d. 8 november 2013 van de zijde van de man;
  • het faxbericht d.d. 14 november 2013 van de zijde van de man;
- het faxbericht d.d. 20 november 2013 van de zijde van de vrouw;
- het aanvullende verzoekschrift van de zijde van de man.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over het verzoek.
Op 25 november 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen vergezeld van hun advocaat. Zowel van de zijde van de man als de vrouw zijn nadere stukken overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier met bijlagen d.d. 26 november 2013 van de zijde van de vrouw;
  • het faxbericht d.d. 8 januari 2014 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier d.d. 10 januari 2014 van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw luidt – met wijziging van na te melden beschikking – met ingang van 1 januari 2012 de kinderalimentatie op € 362,30 per maand per kind te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw stelt als grond voor dit verzoek een wijziging van omstandigheden waardoor na te melden beschikking niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht te bepalen dat:
  • de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2008 is geëindigd en met bepaling dat de vrouw de door de rechtbank te bepalen ten onrechte ontvangen bedragen aan de man dient terug te betalen;
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man wordt bepaald.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] tot [datum].
  • Uit dit huwelijk is het volgende thans jongmeerderjarig kind geboren [jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats].
  • Uit dit huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
  • Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam d.d. [datum] is – voor zover hier van belang –: de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is het echtscheidingsconvenant opgenomen in de beschikking. In het echtscheidingsconvenant is – voor zover hier van belang – bepaald dat de man met ingang van 1 november 2002 een kinderalimentatie ad € 170,- per maand per kind aan de vrouw zal voldoen, alsmede een partneralimentatie ad € 400,- bruto per maand.
  • De partneralimentatie is per 1 januari 2012 geëindigd.
  • Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie thans € 212,30 per maand per kind.

Beoordeling

Hoofdverblijf[minderjarige]
De rechtbank zal het verzoek van de man in het belang van [minderjarige] toewijzen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat is gebleken dat [minderjarige] sinds [datum] bij de man woont. De man heeft onweersproken gesteld dat [minderjarige] thans ook bij hem staat ingeschreven. Er zijn tijdens de procedure geen concrete redenen bekend geworden waarom het niet in haar belang zou zijn om bij de man te gaan wonen. Hoewel de vrouw haar twijfels heeft, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is van een bestendige situatie. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, zodat het verzoek zal worden toegewezen.
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
De vrouw heeft gesteld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de destijds overeengekomen bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet, zodat zij in haar verzoek kan worden ontvangen.
Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Hiertoe heeft de vrouw ten eerste aangevoerd dat de behoefte van minderjarigen is toegenomen in verband met de voor hen geldende schoolkosten. De vrouw heeft deze kosten, onder verwijzing naar productie 2 van het verzoekschrift, op € 150,- per maand begroot. De behoefte, die destijds is begroot op € 170,- per maand en thans € 212,- per maand bedraagt dient met dit bedrag verhoogd te worden, aldus de vrouw.
Anders dan de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de schoolkosten geen bijzondere kosten zijn die behoefteverhogend zouden werken. Conform het daaromtrent bepaalde in het Tremarapport dient het immers te gaan om extra kosten die zo uitzonderlijk zijn dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen. Voorbeelden die hierbij genoemd worden zijn onder andere kosten van een gehandicapt kind, kosten van topsport, privé-lessen of extra hoge schoolgelden. Hiervan is in de onderhavige zaak geen sprake. Gezien het voorgaande zal de rechtbank dan ook voorbij gaan aan deze gestelde wijzigingsgrond.
Ten tweede heeft de vrouw aangevoerd dat het huidige inkomen van de man thans hoger is dat het netto gezinsinkomen ten tijde van de echtscheiding waarop de behoefte van de minderjarigen is gebaseerd.
Gezien voornoemde draagkrachtberekening bedroeg het inkomen van de man in 2002 € 32.975,- bruto per jaar. Gelet op de door de man overgelegde jaaropgave 2012 bedraagt het inkomen van de man thans € 52.990,- bruto per jaar. De rechtbank zal uitgaan van laatstgenoemd inkomen als huidig inkomen aan de zijde van de man nu dit inkomen niet is weersproken, het brutoloon van de man in 2013 niet substantieel is toegenomen en daarbij zijn in dit inkomen de onregelmatigheidstoeslagen die de man ontvangt en maandelijks variëren verdisconteerd.
De rechtbank stelt derhalve vast dat het inkomen van de man thans € 20.000,- bruto per jaar hoger ligt dan zijn inkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen en derhalve hoger dan het netto gezinsinkomen waarop de behoefte van de minderjarigen destijds is of zou moeten zijn gebaseerd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw ter terechtzitting onweersproken heeft gesteld dat zij ten tijde van het uiteengaan een heel beperkt inkomen had waarmee destijds bij de bepaling van de behoefte geen rekening is gehouden. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat het huidige inkomen van de man (dat uitgaat boven het toenmalig gezinsinkomen) als maatstaf heeft te gelden voor de bepaling van de behoefte. In het geval het huwelijk zou hebben voortgeduurd zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat aan de kinderen zou worden uitgegeven. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of deze wijziging noopt tot een wijziging van de door partijen overeengekomen kinderalimentatie.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de te hanteren ingangsdatum bespreken.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum de eerste van de maand na de datum van indiening verzoekschrift hanteren, te weten 1 april 2013. De man heeft vanaf dat moment rekening kunnen houden met de omstandigheid dat de kinderalimentatie verhoogd kan worden. Dat de vrouw de man reeds op 19 december 2011 heeft benaderd teneinde een en ander in der minne te regelen, doet hieraan niet af. Het had immers op haar weg gelegen om zich eerder tot de rechter te wenden teneinde wijziging van de kinderalimentatie te verzoeken.
[jongmeerderjarige]
De rechtbank overweegt dat de vrouw namens [jongmeerderjarige] verzoekt tot wijziging van de onderhoudsbijdrage. Desalniettemin constateert de rechtbank dat [jongmeerderjarige] reeds jongmeerderjarig was ten tijde van het indienen van het verzoekschrift en de vrouw geen machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat [jongmeerderjarige] de vrouw heeft gemachtigd namens haar op te treden. Gelet hierop en gezien de te hanteren ingangsdatum zal de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaring in haar verzoek tot wijziging van een door de man te betalen alimentatie voor de thans jongmeerderjarige [jongmeerderjarige].
[minderjarige]
Behoefte
Gelet op de ingangsdatum van 1 april 2013 zal de rechtbank de draagkracht van partijen bespreken conform de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen zoals deze gelden vanaf 1 april 2013. Dit houdt in dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [netto besteedbaar inkomen (ofwel NBI) – (0,3 NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, zal de draagkracht met dit bedrag verhoogd worden. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsgerechtigde daarover verschuldigd is, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigenwoningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente, de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen) en de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder het kopje ‘wijziging van omstandigheden’ is de rechtbank van oordeel dat (uitsluitend) het huidig inkomen van de man als uitgangspunt genomen dient te worden voor de berekening van de behoefte van Joyce.
Gezien dit inkomen ad € 52.990,- bruto per jaar, alsmede onder meer gelet op de geldende algemene heffingskorting en arbeidskorting, geen rekening houdend met de fiscale voordelen als gevolg van fiscale aftrek van hypotheekrente en na aftrek van de door de werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet leidt dit tot een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.706,- per maand. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij dit inkomen niet zal verhogen met het kindgebonden budget nu partijen hierop gedurende het huwelijk geen aanspraak op konden maken.
Gezien voornoemd netto gezinsinkomen bepaalt de rechtbank het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen op € 558,- per maand, zijnde € 279,- per maand per kind. Daarbij is uitgegaan van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen bij het Tremarapport van 2012, waarbij rekening is gehouden met twee kinderen en derhalve nul kinderbijslagpunten, geïndexeerd naar 2013. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij hierbij, conform het daaromtrent bepaalde in het Tremarapport is uitgegaan van de situatie dat Kelly nog minderjarig zou zijn nu immers bepalend is wat voor alle kinderen wordt uitgegeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man onweersproken heeft gesteld nog altijd maandelijks een bijdrage aan Kelly ad € 212,- per maand te voldoen.
Netto besteedbaar inkomen vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht uit van de specificaties over de periode september tot en met november 2013 zoals door de vrouw is overgelegd en derhalve van een inkomen van € 1.045,75 bruto per maand. Hierbij overweegt de rechtbank dat dit inkomen niet is weersproken door de man. Aan de hand van voormelde uitgangspunten zoals genoemd onder het kopje netto ‘behoefte’ en rekening houdend met de algemene heffingskorting, arbeidskorting en alleenstaande ouderkortingbecijfert de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.039,- per maand.
Netto besteedbaar inkomen man
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder het kopje ‘behoefte’ bedraagt het NBI van de man op € 2.706,- per maand.
Draagkracht
De vrouw heeft een inkomen lager dan € 1.250,- netto per maand. Dit betekent dat de rechtbank zal uitgaan van een minimum draagkracht van € 25,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule 70% x [€ 2.706 – (0,3 x € 2.706,- + 850)] = € 731,- per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 58,- per maand, derhalve in totaal € 789,- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:      25 / 814 x 279 =    € 9,-
het eigen aandeel van de man bedraagt:                     789/ 814 x 279  =
€ 270,-
samen                                                                                           € 279,-
Nu de gezamenlijke draagkracht groter is dan de behoefte dient rekening te worden gehouden met zorgkorting. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte. Gesteld noch gebleken is welke zorgregeling tussen de man en [minderjarige] geldt, zodat de rechtbank – mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] en het feit dat de regeling van het echtscheidingsconvenant meer dan tien jaar geleden is afgesproken – geen rekening houdt met een zorgkorting. Derhalve komt van de totale behoefte van [minderjarige] een gedeelte van
€ 270,- per maand voor rekening van de man.
Wijziging kinderalimentatie wegens wijziging hoofdverblijfplaats [minderjarige]
Nu [minderjarige] per 18 november 2013 bij de man haar hoofdverblijf heeft, dient de man over de periode van 1 april 2013 tot 18 november 2013 voornoemde kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen. Hierbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat als [minderjarige], conform de verwachting van de vrouw, weer bij de vrouw zou gaan wonen het in de rede ligt dat de man voornoemde kinderalimentatie vanaf dat moment wederom aan de vrouw dan wel aan [minderjarige] vanaf de datum dat ze achttien jaar wordt, zal betalen.
Partneralimentatie
Gebleken is dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw per 1 januari 2012 is beëindigd. Vast staat dat de partneralimentatie over de periode 2008 tot en met 2011 door de man is voldaan. De man verzoekt thans nihilstelling van de partneralimentatie met een enorme terugwerkende kracht, stellende dat de vrouw meer dan 700,- bruto per maand heeft verdiend. Conform artikel vijf van het tussen partijen overeengekomen convenant dienen de inkomsten van de vrouw voor zover deze de € 700,- per maand te boven gaan, voor 50% in mindering te worden gebracht op de partneralimentatie, aldus de man.
Bij toewijzing van het verzoek zou een terugbetalingsverplichting voor de vrouw ontstaan, die de man heeft begroot op € 22.647,-. Volgens vaste jurisprudentie moet terughoudend en behoedzaam worden omgegaan met verzoeken die leiden tot relatief hoge terugbetalingsverplichtingen. Afgewogen moet worden of in redelijkheid van de vrouw verlangd kan worden dat zij is gehouden tot terugbetaling van dit bedrag.
Hierbij overweegt de rechtbank dat zij het overeengekomen bedrag aan partneralimentatie van € 400,- bruto per maand niet onredelijk acht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het netto gezinsinkomen in 2002 € 2.057,- per maand bedroeg (draagkrachtberekening 2002, productie 3 verzoekschrift). Blijkens de hofnorm laat de behoefte van de vrouw zich grofweg berekenen op € 1.030,- netto per maand (€ 2057 – € 340 (kosten kinderen) x 60%). Gelet hierop, op het tijdsverloop en op de nog immer beperkte inkomenspositie van de vrouw, namelijk net boven bijstandsniveau, acht de rechtbank het voorts aannemelijk dat de vrouw de door haar ontvangen partneralimentatie reeds heeft geconsumeerd. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw dit moment niet meer verlangd kan worden dat zij het door de man gestelde bedrag dient terug te betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de man derhalve af.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam d.d. 16 december 2002 – :
bepaalt dat de bepaalt dat de minderjarige: [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] met ingang van 18 november 2013 de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt de door de man met ingang van 1 april 2013 tot 18 november 2013 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige: op € 270,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het wijziging van een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de jongmeerderjarige dochter:[jongmeerderjarige];
wijst af het verzoek van de man tot beëindiging van de partneralimentatie;
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Zonneveld in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Manders als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2014.