3.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerste besluit abusievelijk geen datumstempel heeft gekregen. Door het besluit alsnog te dateren op 29 oktober 2013 is duidelijk wanneer de begunstigingstermijn eindigt. Bovendien sluit hiermee, aldus verweerder, het einde van de begunstigingstermijn aan op de inwerkingtreding van de maatregelen uit het PvA bij eiseres. Verweerder is voorts van mening dat geen sprake is van een reformatio in peius, nu hij ook bevoegd was de hoogte van de dwangsom te wijzigen zonder de bezwaarschriftprocedure. Ten aanzien van het geurvoorschrift heeft verweerder bestreden dat dit niet naleefbaar zou zijn. Verweerder heeft voorts gesteld dat de last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van geurklachten over het gehele jaar 2012. Met de opgelegde last onder dwangsom wenst verweerder controle te houden op naleving van het voorschrift. Dat voor een overtreding gekozen is voor vijf of meer geurklachten binnen acht uur waarborgt, volgens verweerder, de objectiviteit en is niet ten nadele van eiseres, nu ook uitgegaan had kunnen worden van overtreding van het geurvoorschrift bij slechts één klacht.
4.1De rechtbank overweegt dat verweerder eerst ter zitting naar voren heeft gebracht dat het bestreden, ongedateerde besluit als vervallen moet worden beschouwd en dat dit is vervangen door het besluit van 29 oktober 2013. Nu met het ongedateerde besluit niet duidelijk werd wanneer de begunstigingstermijn zou eindigen, heeft eiseres terecht beroep ingesteld tegen dit besluit. Het beroep is in zoverre gegrond. Het besluit van 29 oktober 2013 (hierna: het bestreden besluit) wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding en het beroep wordt geacht mede hiertegen gericht te zijn. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep voor zover gericht tegen het ongedateerde besluit komt de rechtbank niet toe, nu het ongedateerde besluit is vervangen door het besluit van 29 oktober 2013.
4.2Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aangetoond dat er over een langere periode klachten zijn geweest naar aanleiding van geur afkomstig van de inrichting van eiseres. Eiseres heeft het optreden van geurhinder ook erkend. Hiermee heeft eiseres vergunningvoorschrift 3.14 overtreden. Derhalve was verweerder bevoegd handhavend op te treden.
4.3Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.4In de Beleidsregels voor de geuraanpak in het kerngebied van Rijnmond van 5 juli 2005 worden in beleidsregel 2 de volgende hinderniveaus onderscheiden:
• Maatregelniveau I:
“Buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn”
• Maatregelniveau II
“Ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn.”
• Maatregelniveau III
“Ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de inrichting.”
4.5Uit het voorgaande volgt dat vergunningvoorschrift 3.14 overeenkomt met maatregelniveau II. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het in zijn algemeenheid geen ongebruikelijk of onredelijk voorschrift. Dat het voorschrift in het geval van eiseres niet naleefbaar of niet handhaafbaar zou zijn, is niet aannemelijk geworden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres inmiddels de in het PvA opgenomen maatregelen heeft getroffen en dat niet in geschil is dat sedertdien geen overtreding van het voorschrift is geconstateerd. Deze grond slaagt niet.
4.6Dat eiseres ter voorkoming van geurimmissie in overleg met verweerder een PvA heeft opgesteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat verweerder in redelijkheid niet kon overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom. Verweerder heeft een grafiek overgelegd van de sinds 2005 optredende geurhinderklachten ten aanzien van Europoort Oost en ten aanzien van Vopak zelf en heeft ook overigens toereikend gemotiveerd dat gedurende het gehele jaar 2012, met onder andere een aanzienlijke piek aan het eind van 2012, een grote hoeveelheid geurhinderklachten is ingediend die de inrichting van eiseres betroffen. Deze geurhinderklachten zijn pas verdwenen na implementatie van de maatregelen van het PvA. Afdwinging van naleving van voorschrift 3.14 door oplegging van een last onder dwangsom is in deze omstandigheden niet onredelijk. Deze grond slaagt niet.
4.7De rechtbank stelt vast dat vergunningvoorschrift 3.14 inhoudt dat al bij het optreden van geur vanuit de inrichting ter plaatse van een geurgevoelige locatie sprake is van een overtreding. Verweerder heeft ervoor gekozen om eerst op te treden bij geurhinderklachten en heeft bovendien een waarborg ingebouwd voor de objectiviteit van de klachten, daarin bestaande dat pas bij vijf verschillende geurhinderklachten binnen een periode van acht uur tot onderzoek wordt overgegaan. Hiermee wordt eiseres zeker niet te kort gedaan. Voorts hanteert verweerder het protocol “Opsporen van bronnen van stankklachten”. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat met dit Protocol onvoldoende gewaarborgd is dat alleen gegronde klachten worden toegerekend. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder dit Protocol niet naleeft. De rechtbank ziet overigens niet in dat verweerder, zoals eiseres betoogt, op de website zou aanzetten tot het indienen van klachten. Verweerder wijst op de website slechts op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij geurhinder en informeert de burger over zijn werkzaamheden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde last tot willekeurige resultaten leidt of onevenredig bezwarend moet worden geacht. Deze grond slaagt niet.
4.8Eiseres heeft aangevoerd dat de gestelde begunstigingstermijn niet is gemotiveerd en daarom volkomen willekeurig zou zijn. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder (de omvang van) de begunstigingstermijn niet uitgebreid heeft gemotiveerd geen reden voor vernietiging van het besluit. Immers, eiseres had zich in bezwaar verzet tegen het niet gunnen daarvan, waarna verweerder alsnog een termijn heeft vergund om aan de last te voldoen. Voor zover de grond van eiseres zich keert tegen de lengte van de begunstigingstermijn, is de rechtbank niet gebleken van een onredelijk korte termijn, aangezien de maatregelen uit het PvA ten tijde van het bestreden besluit vrijwel alle al waren geïmplementeerd. Voorts heeft eiseres niet gemotiveerd waarom deze termijn niet toereikend was om te voldoen aan de opgelegde last. Deze grond mist derhalve doel.
4.9Wat betreft de hoogte van de dwangsommen stelt de rechtbank vast dat deze in het primaire besluit per overtreding oploopt. In het bestreden besluit is de dwangsom bij iedere overtreding even hoog. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de aangebrachte wijziging wat betreft de eerste vier overtredingen tot een slechter resultaat voor eiseres. Immers, bij de eerste overtreding is volgens het bestreden besluit een dwangsom van € 50.000,- verschuldigd, terwijl de eerste overtreding volgens het primaire besluit zou leiden tot verbeuring van een dwangsom van € 10.000,-. Dit betekent dat eiseres bij de eerste vier overtredingen volgens het bestreden besluit dwangsommen zou verbeuren ter hoogte van € 200.000,- (4 x € 50.000), terwijl zij volgens het primaire besluit dwangsommen zou verbeuren ter hoogte van € 100.000,- (€ 10.000 + € 20.000 + € 30.000 + € 40.000). De rechtbank ziet hierbij niet op welke grond verweerder bevoegd was het besluit ambtshalve en dus buiten de bezwaarschriftenprocedure om in die zin te wijzigen. Dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen in het bestreden besluit hetzelfde is gebleven als in het primaire besluit, maakt dit niet anders, nu niet wordt beoogd dit maximum te bereiken. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod op reformatio in peius.
4.1Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking voor zover dit ziet op de hoogte van de dwangsommen wat betreft de eerste vier overtredingen. De rechtbank zal ten aanzien van de hoogte van deze dwangsommen als volgt zelf in de zaak voorzien. De dwangsom voor de eerste keer dat vijf of meer geurklachten op een geurgevoelige locatie worden veroorzaakt wordt bepaald op € 10.000,-, voor de tweede keer dat vijf of meer geurklachten op een geurgevoelige locatie worden veroorzaakt op € 20.000,-, voor de derde keer dat vijf of meer geurklachten op een geurgevoelige locatie worden veroorzaakt op € 30.000,- en voor de vierde keer dat vijf of meer geurklachten op een geurgevoelige locatie worden veroorzaakt op € 40.000,-, gelijkluidend aan het primaire besluit. Voor het overige wordt het bestreden besluit in stand gelaten.