ECLI:NL:RBDHA:2014:5734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
SHE 14/7709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en medewerkingsplicht in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 april 2014, staat de vreemdelingenbewaring van een eiser van Kameroense nationaliteit centraal. De eiser is op 21 januari 2014 in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eerder, op 10 februari 2014, had de rechtbank het eerste beroep van de eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. De eiser heeft op 1 april 2014 beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel, waarna de verweerder op 2 april 2014 een voortgangsrapportage heeft uitgebracht. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 april 2014 gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was, waarna het onderzoek op de datum van uitspraak is gesloten.

De eiser betwist dat er een afdwingbare plicht tot medewerking aan zijn uitzetting bestaat en stelt dat zijn weigering om mee te werken aan de uitzetting betekent dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat van een vreemdeling in bewaring verwacht mag worden dat hij de noodzakelijke medewerking verleent voor zijn uitzetting. De rechtbank benadrukt dat het beginsel van medewerking niet betekent dat de voortduring van de bewaring als punitief moet worden beschouwd.

De rechtbank concludeert dat de eiser zijn standpunt over de jurisprudentielijn van de rechtbank niet voldoende heeft onderbouwd. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor schadevergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 april 2014, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/7709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], van Kameroense nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Op 21 januari 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 10 februari 2014 heeft deze zittingsplaats van de rechtbank het eerste beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
Op 1 april 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 2 april 2014 een voortgangsrapportage uitgebracht. Eiser heeft hierop gereageerd bij fax van 4 april 2014.
De rechtbank heeft het vooronderzoek 8 april 2014 gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft het onderzoek heden gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser stelt dat hij niet wenst mee te werken aan zijn uitzetting. Hij betwist voorts dat er een (afdwingbare) plicht tot medewerking aan zijn uitzetting bestaat. Nu zijn medewerking onontbeerlijk is voor een succesvolle uitzetting en hij deze medewerking dus niet verleent, ontbreekt volgens eiser het zicht op uitzetting.
2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat van een vreemdeling die in bewaring verkeert mag worden verwacht dat hij de volledige, actieve en voor zijn uitzetting noodzakelijke medewerking verleent. Verwezen wordt in dit verband onder meer naar de uitspraken van 13 juni 2008, 200803407/1,
23 april 2009, 200901771/1/V3, en 1 april 2010, 201001117/1/V3. Deze lijn is zeer recent nog bevestigd in de uitspraken van 17 januari 2014, 201310014/1/V3, en van 10 april 2014, 201401941/1/V3. Het beginsel dat eiser zijn medewerking dient te verlenen, maakt niet dat de voortduring van de bewaring als een maatregel met een punitief karakter moet worden aangemerkt.
3.
De rechtbank maakt uit het beroepschrift op dat eiser van mening is dat de rechtbank het recht op dit punt stelselmatig onjuist interpreteert en/of hanteert. Van (de gemachtigde van) eiser mag in dit verband verwacht worden dat hij dit standpunt niet slechts “kaal” poneert, maar dat hij dit onderbouwt aan de hand van bijvoorbeeld (inter)nationale jurisprudentie, relevante wetsartikelen of rechtswetenschappelijke literatuur.
4.
Het beroep is ongegrond. Voor een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A.J.M.E.P. d’Elfant, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.