ECLI:NL:RBDHA:2014:5655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_9946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van overdrachtsbelasting op onroerende zaak bestemd voor verzorgingsinstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van overdrachtsbelasting. Eiseres, X B.V., had een onroerende zaak verkregen die in het verleden als sanatorium voor zenuwzieken was gebruikt en later als kantoorruimte diende. De vraag was of het algemene tarief van 6% of het verlaagde tarief van 2% voor woningen van toepassing was op de verkrijging van deze onroerende zaak. Eiseres had aangifte gedaan naar het verlaagde tarief, maar de Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op naar het algemene tarief van 6%. De rechtbank oordeelde dat het verlaagde tarief niet van toepassing was, omdat de onroerende zaak op het moment van juridische overdracht bestemd was voor gebruik als verzorgingsinstelling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

Het procesverloop begon met de betaling van € 78.000 aan overdrachtsbelasting door eiseres, gevolgd door een naheffingsaanslag van € 156.000 door de Belastingdienst. Eiseres maakte bezwaar tegen deze naheffingsaanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres ging vervolgens in beroep. Tijdens de zitting op 13 februari 2014 werd de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de Belastingdienst vertegenwoordigd waren.

De rechtbank onderzocht de feiten en overwoog dat de onroerende zaak op het moment van juridische overdracht niet als woning kon worden aangemerkt, omdat deze was bestemd voor gebruik als verzorgingsinstelling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, waarin wordt gesteld dat onroerende zaken die bestemd zijn voor gebruik als verpleeg- of verzorgingsinstelling niet als woning worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de onroerende zaak, ondanks de eerdere bewoning, niet voldeed aan de criteria voor het verlaagde tarief. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/9946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft € 78.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 156.000 (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.
Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014.
Namens eiseres is gemachtigde verschenen, tot bijstand vergezeld van [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [C] en [D].

Overwegingen

Feiten
1.
Eiseres heeft op 12 maart 2013 de eigendom van de onroerende zaak, inclusief erf, ondergrond en toebehoren, gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak) verkregen. De onroerende zaak is omstreeks 1911 gebouwd. De onroerende zaak is gebruikt als sanatorium voor zenuwzieken, als kantoorruimte en is (gedeeltelijk) bewoond geweest.
2.
In een proces-verbaal van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht te ’s-Gravenhage van 29 mei 1911 betreffende de onroerende zaak staat onder meer vermeld:
“(…)nieuw gebouwd:
(…) een Woning(…)
(…)
Sanatorium voor zenuwziekenvoor den bouw waarvan bij besluit van Burgemeesters en Wethouders d.d (…) vergunning is verleend aan (…)
3.
In een verklaring van de directeur van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Den Haag, verzonden op 22 juli 1950, staat met betrekking tot de onroerende zaak onder meer het volgende vermeld:
“(…) Het voormelde door de verbouw gewijzigde kantoorgebouw kan daarom als sodanig in gebruik worden genomen of in gebruik worden gegeven.”
4.
In een ‘Aanvraag bouwvergunning’ van 18 februari 1991 van de direkteur van Rijksgebouwendienst direktie ’s Gravenhage e.o., gericht aan het college van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage staat met betrekking tot de onroerende zaak onder meer het volgende vermeld:
Tegenwoordige bestemming
(…)
kantoorpand [E]
Bestemming na voltooiing
kantoorpand [E]
(…)”
5.
Tot de gedingstukken behoort een brief van 9 januari 2013 van de gemeente Den Haag waarin onder meer het volgende staat vermeld:
(…)
Op 21 februari 2012 ontvingen wij uw aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in-en uitwendig veranderen, vergroten en gedeeltelijk slopen van het kantoor [adres] alsmede het verwijderen van asbest en het wijzigen van de bestemming naar ‘wonen (maatschappelijke woonzorg).’(…)
Gelet op (…) besluiten wij de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld (…) te verlenen met de daarbij behorende gewaarmerkte bijlagen.(…)”
6.
Na de levering aan eiseres zijn 28 woningen gerealiseerd voor bewoners met dementie, zoals Alzheimer. Dit betreft het zogenoemde [verzorgingsinstelling].
7.
Eiseres heeft ter zake van de verkrijging aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een tarief van 2%, het verlaagde tarief voor de verkrijging van een woning. Verweerder heeft de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd naar een tarief van 6%, het algemene tarief.
Geschil
8.
In geschil is of de verkrijging van de onroerende zaak door eiseres ingevolge het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBR) belast is tegen het algemene tarief van 6% of tegen het 2%-tarief voor woningen.
Beoordeling van het geschil
9.
Artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer luidde ten tijde van de verkrijging:
“1. De belasting bedraagt 6 percent.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen (…).”
10.
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer is geen definitie opgenomen van het begrip woningen uit artikel 14, lid 2, van die wet. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012, dat heeft geleid tot de hier vermelde tekst van artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, is onder meer opgemerkt:
“(…) maatregel (…): de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Deze maatregel is erop gericht de woningmarkt een krachtige impuls te geven.”
Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, blz. 7.
“Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken. Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.
(…) Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel.
Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken:
– bedrijfsgebouwen en -ruimtes;
– afzonderlijke garageboxen;
– hotels/pensions;
– asielzoekerscentra;
– een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis;”
Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, blz. 115.
11.
Aan de hand van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, kan de rechtbank niet vaststellen of de onroerende zaak op het moment van de juridische overdracht naar zijn aard was bestemd voor bewoning. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat – naar tussen partijen ook niet in geschil is – de onroerende zaak als kantoor is gebruikt maar ook (al dan niet gedeeltelijk) is bewoond.
Uit de door eiseres overgelegde foto’s van de onroerende zaak kan de rechtbank niet afleiden of de onroerende zaak (geheel of gedeeltelijk) naar zijn aard was bestemd voor bewoning. Dit mede gelet op het feit dat de onroerende zaak vele jaren als kantoor is gebruikt. In de vorenstaand weergegeven parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning mede van belang is of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven.
12.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 9 januari 2013 – dat is voor overdracht - aan de onroerende zaak de bestemming “wonen (maatschappelijke woonzorg)” is toegekend. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis niet als woning kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was de onroerende zaak op het moment van juridische overdracht met de bestemming “wonen (maatschappelijke woonzorg)” bestemd voor gebruik als een verzorgingsinstelling. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat ziet geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep