In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van overdrachtsbelasting. Eiseres, X B.V., had een onroerende zaak verkregen die in het verleden als sanatorium voor zenuwzieken was gebruikt en later als kantoorruimte diende. De vraag was of het algemene tarief van 6% of het verlaagde tarief van 2% voor woningen van toepassing was op de verkrijging van deze onroerende zaak. Eiseres had aangifte gedaan naar het verlaagde tarief, maar de Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op naar het algemene tarief van 6%. De rechtbank oordeelde dat het verlaagde tarief niet van toepassing was, omdat de onroerende zaak op het moment van juridische overdracht bestemd was voor gebruik als verzorgingsinstelling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.
Het procesverloop begon met de betaling van € 78.000 aan overdrachtsbelasting door eiseres, gevolgd door een naheffingsaanslag van € 156.000 door de Belastingdienst. Eiseres maakte bezwaar tegen deze naheffingsaanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres ging vervolgens in beroep. Tijdens de zitting op 13 februari 2014 werd de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de Belastingdienst vertegenwoordigd waren.
De rechtbank onderzocht de feiten en overwoog dat de onroerende zaak op het moment van juridische overdracht niet als woning kon worden aangemerkt, omdat deze was bestemd voor gebruik als verzorgingsinstelling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de parlementaire geschiedenis van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, waarin wordt gesteld dat onroerende zaken die bestemd zijn voor gebruik als verpleeg- of verzorgingsinstelling niet als woning worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de onroerende zaak, ondanks de eerdere bewoning, niet voldeed aan de criteria voor het verlaagde tarief. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.